Schepping en evolutie

Het is tweehonderd jaar geleden dat Charles Darwin het levenslicht zag. Dit wordt in verschillende kringen uitgebreid gevierd, omdat aan zijn leven en werken een belangrijke wetenschappelijke ontdekking is verbonden: de evolutietheorie. Een theorie die de verscheidenheid aan levensvormen op aarde verklaart vanuit het verloop van de geschiedenis, waarbij elke positief uitgepakte misvorming van een soort als een sprong voorwaarts wordt gezien.

Met name in gelovige kringen heeft deze theorie vragen opgeroepen. De gedachte kan immers gemakkelijk postvatten dat het Bijbelse scheppingsgeloof en de theorie van Darwin elkaar zouden uitsluiten. In dat geval kun je het niet tegelijk eens zijn met de Bijbel én met Darwin.

Toch denk ik dat dit wel kan. We dienen ons namelijk te realiseren dat het Bijbelse getuigenis en Darwin niet een en dezelfde vraag beantwoorden. De vraag die Darwin zich stelde was hoe de variëteit aan soorten is komen te ontstaan en waarom levensvormen in de geschiedenis zijn veranderd. De Bijbel interesseert zich maar matig voor dit vraagstuk. De principiële vraag van de Bijbel is (ietwat bot geformuleerd): wie is God en wat hebben wij met Hem te maken?

Dat de Bijbel zich niet zo interesseert in het precieze historische verloop van de schepping, blijkt al heel duidelijk uit het begin van het boek Genesis. Er staan daar twee verschillende scheppingsverhalen direct na elkaar. Het valt in deze verhalen op dat ze een andere volgorde van gebeurtenissen aanhouden. Ze lijken zodoende vooral een boodschap te bevatten over dat God aan de oorsprong van alles staat en op welke manier dit ons leven en onze omgang met elkaar zou moeten bepalen.

Eerlijk gezegd denk ik dat hierin een vraag aan elke christen ligt: wat wil het voor ons eigen leven zeggen dat God alles (echt alles) met liefde uit niets geschapen heeft. Hóé Hij dat gedaan heeft, daar kunnen we Darwin naar vragen en misschien vermoeden dat we een klein beetje antwoord krijgen. Dát God geschapen heeft en bovendien nog steeds doorgaat om met zijn scheppend Woord ons leven mogelijk te maken, zou voor ons persoonlijk leven en de manier waarop we gezamenlijk de wereld bewonen van veel groter belang moeten zijn.

Als God om te beginnen alles gemaakt heeft en wij mensen pas daarna een bijdrage mogen leveren, dan betekent dit dat we in alles afhankelijk zijn van Gods liefde. Alleen daarvan leven we! Maar hoe vaak staan we daarbij stil? Beseffen we dit en danken we God elke dag opnieuw om zijn liefde? En, als God mij van harte het leven heeft gegeven, dan toch heeft elke andere medemens met evenveel liefde leven gekregen? Zou deze gelovige kijk op elkaar zich kunnen uitdrukken in een manier van omgaan met anderen?

Wie eenmaal begint zich te realiseren wat het wil zeggen om geschapen te zijn door een liefdevolle God, ziet steeds meer aspecten van het leven in dit licht. We zouden daar eigenlijk regelmatig bij stil moeten staan. Want juist daardoor kunnen we groeien in ons geloof, in onze liefde en in onze hoop. Die drie (geloof, hoop en liefde) zouden in ons leven moeten evolueren: moeten groeien, zich moeten aanpassen aan wie God voor ons wil zijn én moeten sterker worden. Dan gaat het leven op aarde pas echt vooruit.

pastoor A. Bultsma