Over missionair pastoraat anno 2022

Inleiding missionair pastoraat

studiedagen bisdom ‘s-Hertogenbosch d.d. 3 & 4 maart 2022

Over missionair (parochie)pastoraat anno 2022

1. Vooraf

Hartelijk dank voor de uitnodiging om bij te dragen aan deze studiedagen. De vraag verraste me. Ik voel me vereerd door het verzoek om een aantal van mijn ervaringen en reflecties met u te delen.

Mijn inleiding wil ik opbouwen aan de hand van drie samenhangende opgaven, waar ieder van ons – hoe dan ook – bij betrokken is. De situatie van de Kerk in Nederland maakt nu eenmaal dat er sowieso drie transformatieprocessen gelijktijdig doorlopen moeten worden. Het zijn:

1) het managen van de krimp,

2) het realiseren van een generatiewissel en

3) het doorvoeren van het kerkbeeld zoals Vaticanum II ons voorhoudt.

Elk van die drie is al een reusachtige opgave, maar ze één voor één aanpakken is een luxe die we niet meer hebben. We zullen van de nood een deugd moeten maken en alleen al daarom oog hebben voor de onderlinge samenhang van deze drie.

Elk van deze processen wil ik heel kort toelichten, maar vooral als kapstok gebruiken om een aantal reflecties en praktijkervaringen te berde te brengen. Tot slot daarvan volgt telkens een poging om de verbinding te zien met de synodale weg die momenteel zo actueel is in onze Kerk. Helemaal tot slot van mijn inleiding wil ik graag en bij wijze van conclusie nog een paar regels aan communiceren wijden. Hopelijk heb ik dan voldoende stof aangeboden om in het onderlinge gesprek verder te reflecteren en te zoeken naar handelingsperspectieven.

Mijn inleiding wil ik evenwel beginnen met nog een paar voorafgaande opmerkingen.

De structuur van mijn bijdrage is daarmee aldus:

Inhoudsopgave

1. Vooraf 1

2. Voorafgaande opmerkingen: heftigste emotie eerst. 2

2.1. Mijn eigen gevoel en grondhouding: gematigd positief 2

2.2. Bevoorrecht. 3

3. De krimp managen.. 3

3.1. Kerk op retour. 3

3.1.1. Teveel gebouwen.. 4

3.1.2. disbalans in de organisatie. 4

3.2. De parochie als non-profit organisatie. 4

3.3. Handelingsperspectieven.. 6

3.3.1. Het belang van leiderschap.. 6

3.3.2. Het belang van goede communicatie. 6

3.3.3. Zichtbaar maken van het kernproces. 7

3.4. Synodale weg (1). 7

4. Het realiseren van een generatiewissel 8

4.1. Een vergrijzende kerk. 8

4.2. Het einde van de vrijwilligerskerk. 9

4.3. Handelingsperspectieven.. 10

4.3.1. Terug naar de essentie. 10

4.3.2. Stop met wat niet meer gaat. 10

4.3.3. Zoek andere manieren om resources te verwerven.. 11

4.4. Synodale weg (2). 11

5. Het doorvoeren van het kerkbeeld zoals Vaticanum II. 12

5.1. Niet pastoraat, maar kerkelijk leven.. 12

5.2.1. Einde van de volkskerk?. 13

5.2.2. Missionair pastoraat en/of missionair kerkelijk leven.. 13

5.2.3. Zijinstromers. 14

5.3. Handelingsperspectieven.. 14

5.3.1. Schapen zijn geen vissen (en omgekeerd). 14

5.3.2. Er zijn altijd gasten bij 15

5.3.3. Kerkproeverij 15

5.2.4. Diaconie. 16

5.4. synodale weg (3). 17

6. Afrondend: communiceren wat je bent. 17

2. Voorafgaande opmerkingen: heftigste emotie eerst

2.1. Mijn eigen gevoel en grondhouding: gematigd positief

Het lijkt me goed om eerst iets te delen over hoe ikzelf met name gevoelsmatig in deze materie sta. Mijn eigen gevoelens zijn denk ik voorzichtig optimistisch. Ik ben zeker van de school die beweert, dat de kerk zal blijven bestaan. Christus is met ons tot aan het einde van de tijden (Vgl. Mt 28, 16-20). Aan die belofte houd ik me vast. Ik durf echter niet te beweren, dat de Kerk alhier immer substantieel present zal zijn. Zoals Noord-Afrika ooit een rijk kerkelijk leven kende, maar in dat opzicht woestijn is geworden, zo kan het ook hier vergaan.[1] Wanneer ik dan toch voorzichtig optimistisch ben, dan vooral omdat je nooit weet hoe een koe een haas vangt, maar je het in relatie tot kerk en geloof doorheen de geschiedenis toch regelmatig ziet gebeuren. Dat heeft iets te maken met de implicaties van het zo belangrijke roepingsjargon. Het heeft iets (eigen alles) te maken met de werking van de Heilige Geest. Kijk, bijvoorbeeld, naar de val van de Berlijnse Muur in 1989. Soms begint een situatie zich zomaar te bewegen. Achteraf kun je de aanloop daar naartoe wel aanwijzen. Toentertijd niet of nauwelijks. We kunnen, met andere woorden, de onderstromen van onze huidige tijd niet kennen en zeker niet de mogelijke gevolgen voor de toekomst overzien. We weten niet wat er zich inmiddels aan het ontwikkelen is. Als ik dat nog eens mag toelichten met een voorbeeld wel uit de kerk- en spiritualiteitsgeschiedenis genomen. De heilige ordestichter Ignatius van Loyola werd in mei 1521 door een kanonskogel geraakt. De herstelperiode daarna bracht een keer in zijn leven, die vervolgens een geweldige impact had op heel de geschiedenis van de Kerk en van het geloofsleven. Wie zich in de jaren dertig van die zestiende eeuw inmiddels behoorlijk zorgen maakte over de gebeurtenissen waar de naam van de augustijner pater Maarten Luther onlosmakelijk mee verbonden is geraakt, en zich afvroeg hoe nu verder, had op dat moment nog geen werkelijk idee kunnen hebben van wat het levensverhaal van Ignatius zou gaan betekenen. Ook al was het al gaande. En overigens, zou degene die dat kanon afschoot ooit geweten hebben wat hij teweeg bracht? Hij had sowieso heel andere intenties. [2]

2.2. Bevoorrecht

Nog een tweede gevoel wil ik vooraf met u delen. Als pastoor in mijn huidige parochie heb ik na zeer zorgvuldige processen en rijp beraad mijn handtekening gezet onder de verkoopaktes van drie van onze vier kerkgebouwen. Dat zijn tere en zere plekken op mijn ziel geworden. Ondanks dat is er naast een groot verantwoordelijkheidsgevoel ook het gevoel een groot voorrecht gekregen te hebben. En dat bedoel ik allerminst arrogant. Dit gevoel maakt me juist nederig en uiterst voorzichtig.

Wij als kerkleiders van nu, natuurlijk samen met alle andere vormen van leiderschap die er momenteel in de kerkgemeenschap zijn, staan voor de opgave om noodzakelijke grote beslissingen te nemen die voor tientallen jaren (als niet langer) de ontwikkeling van de Kerk in Nederland gaan bepalen. Een eenmaal gesloten kerkgebouw, komt niet zomaar meer terug. Mensen die we van ons vervreemden door ongelukkig beleid of door onkundige besluitvormingsprocessen, zullen gekwetst als ze zijn hun heil niet meer zoeken bij de Kerk. En vergeet daarbij niet: de impact van fusies en kerksluitingen loopt over meerdere generaties. Over zestig jaar zal nog iemand zeggen: ‘Mijn vader en moeder waren de laatsten die in de daarna gesloten kerk trouwden’ of ‘Mijn zusje was de eerste die niet meer daar kon worden gedoopt’.

Pak ‘m beet tachtig jaar geleden kon je als jonge kapelaan een tamelijk voorspelbaar idee van je loopbaan hebben. Niemand van ons kan momenteel ook maar een serieus vermoeden hebben van waar we over veertig jaar staan. Het enige wat we weten is dat het echt – in de zin van totaal - anders zal zijn dan nu. Dat betekent loslaten en rouwen. We zijn – zeker als we open staan voor missionair pastoraat - geroepen daarin voor te gaan. Het betekent ook werk aan de winkel en de moed verzamelen om te zoeken naar wat de Heer van ons vraagt en dat op een verantwoordelijke manier ook daadwerkelijk gaan doen. Het ligt in onze handen en dat is niet niks. Het betreft een majeure verantwoordelijkheid, die we niet kunnen afschudden. Zelfs niets doen en slechts aanmodderen heeft immers al mogelijk verstrekkende consequenties.

Struisvogelpolitiek kan niet meer aan de orde zijn. En daar waar we broeders en zusters als hazen stokstijf in de koplampen van het tegemoetkomende gevaar zien staren, kunnen we die maar het best zo snel mogelijk tot acute beweging aansporen. Als we daarmee te lang wachten is de vraag waarheen ze dan zouden moeten bewegen niet meer de belangrijkste. Het ware echter beter als het niet zover hoeft te komen en we – nu we nog een heel klein beetje tijd hebben – oprecht zoeken een beweging te promoten in de meest gunstige richting. Maar bewegen zullen we moeten. Veranderingen zijn onontkoombaar. Let wel: ik heb het over ons kerkelijk leven, niet zozeer over de leer van de Kerk.[3]

3. De krimp managen

3.1. Kerk op retour

Ik weet dat veel mensen moeite hebben met het idee van krimp managen. Vooral omdat het managementtaal is. Puur vanuit een nuchter bestuurlijk oogpunt zie ik evenwel niet hoe we het anders zouden moeten noemen. De kerncijfers zoals bijeengebracht door onderzoeken als ‘Religie in het publieke domein’ en in de jaarlijkse Kaski-rapporten liegen er niet om. De kerk is op z’n retour. Althans: de meetbare (en gemeten) betrokkenheid daalt en daalt hard. Een aantal jaren geleden werd me al voorgehouden dat wanneer we de lijn van het jaarlijks dalende kerkbezoek doortrekken, we in 2026 de laatste kerkganger zullen uitzwaaien. Dat is over vier jaar. Ter relativering: de laatste uitvaart is volgens dezelfde methode pas voor over een aantal decennia voorzien.

3.1.1. Teveel gebouwen

Er moet wat gebeuren. Het meest hete hangijzer is daarbij het aantal kerkgebouwen. Vanuit gebruiksoogpunt zijn er voor de liturgie teveel kerken en daarbij steeds minder middelen om ze te onderhouden. Of de middelen zijn er wel, maar dan is er geen financiële ruimte meer voor voldoende pastorale beroepskrachten. Bovendien lopen we het gevaar dat op zichzelf zeer betekenisvolle gebouwen ons gaan hinderen bij ons kerkzijn als samenhangend geheel van leren, dienen en vieren. Die drie zijn immers de manieren waarop we onze corebusiness realiseren. Namelijk gemeenschap zijn, Volk van God, gestalte van het Lichaam van Christus, hier op aarde Tempel van de Heilige Geest. Daartoe zijn we geroepen, daartoe bestaan we als gemeenschap, niet als gebouw.

3.1.2. disbalans in de organisatie

Als we aldus met een organisatorische blik naar onze parochies kijken, dan valt nog wat anders op. Elke organisatie heeft een kernproces, iets waartoe je bestaat – je permanente opdracht. In de flanken daarvan functioneren ondersteunende afdelingen: kantine, loonadministratie, schoonmaak, al dat soort dingen. Kijken we dan naar onze gemeenschappen dan zie je vaak een overvloed aan menskracht in de ondersteunende flanken, maar relatief weinig in het kernproces. Kerkschoonmakers, kosters, tuinploeg, bezorgers van kerkbladen etc. zijn er vaak nog best veel. Maar deelnemers aan catecheseavonden, parochianen die elkaar opzoeken om samen de Bijbel te lezen en te bidden, wekelijkse deelname aan de zondagsviering: dat lijkt veel minder. En een grote groep komt alleen als er een taak is te volbrengen, bijvoorbeeld zingen in het koor. Deze flanken, die volgens mij een sociale functie vervullen voor wie er met hart en ziel actief zijn, kalven inmiddels ook af.

Omwille van onze dienst aan God en de naaste – en daarmee een betekenisvolle en relevante presentie in het publiek domein - zullen we hoe dan ook de krimp zelf moeten begeleiden en niet wachten tot we voor voldongen feiten staan en daardoor verhinderd worden te doen wat het beste is met het oog op onze kerntaken, namelijk: leren, dienen en vieren.

3.2. De parochie als non-profit organisatie

Ik wil, zoekend naar een missionair handelingsperspectief, iets zeggen over de parochie als non-profitorganisatie. Vanuit de organisatiekunde kijkend naar parochies, zien we namelijk een pure non-profit organisatie. Sterker nog, een parochie is niet alleen zelf te duiden als een non-profitorganisatie, maar is zo ongeveer per definitie een verzameling (niet altijd even goed gedefinieerde) non-profitorganisaties. Zeker de parochie van de laatste zestig jaar kenmerkte zich immers als een verzameling werkgroepen en verenigingen, inclusief de kaartclub waar Mallon in zijn boek ‘Als God renoveert’ naar verwijst.[4]

Mij helpt deze benadering van de parochie om beter te kunnen anticiperen op de te verwachten dynamieken in een transitieperiode. Instructief was voor mij ruim vijftien jaar geleden het boekje ‘Focus op Fusie in de non-profit sector’. Het is geschreven door een zekere Jan Bultsma, die ergens in de verte vermoedelijk familie van me is. We hebben elkaar echter nooit ontmoet. De aantrekkelijkheid van zijn boekje school niet in de naam van de auteur, maar in de handzaamheid van zijn uitgave. Ik neem u mee naar een paar van zijn observaties in het eerste hoofdstuk van het genoemde boek. Hij beschrijft bijvoorbeeld met het oog op het doorgronden van fusieprocessen van non-profitorganisaties een aantal ook voor ons als kerkleiders herkenbare gemeenschappelijke kenmerken. Deze herkenbaarheid betreft niet alleen fusie van parochies, maar ook samenwerking binnen parochies[5]:

· De rol van de subsidiegever, waarmee de auteur onder andere duidt op het gegeven dat een non-profitorganisatie vrijwel nooit zelf het initiatief zal nemen tot fusie. Anders gezegd: een machtsinstantie zal de fusie moeten initiëren en soms ook afdwingen.

· Het grote aantal actoren in de besluitvorming. Daarbij speelt niet alleen de formele macht een rol, maar zeker ook de informele. “In de non-profitsector is besluitvorming bepaald niet alleen gebaseerd op de inhoud van het te nemen besluit maar ook op de aanwezigheid van voldoende draagvlak, dus steun voor het besluit. Dit hoeft niet te betekenen dat elk besluit een politiek karakter draagt, maar de complexiteit van de besluitvorming draagt daar wel toe bij”.[6]

· Het openbaar karakter waarmee de fusie vanaf het begin te maken heeft. Door de vele actoren is geen enkel idee geheim te houden, waardoor achterbannen al gealarmeerd zijn voordat er serieuze verkenningen zijn gedaan. Van meet af beïnvloeden de publieke tribune en alle stakeholders het proces. Je dient daarmee rekening te houden en dit te managen. Overigens niet door te spinnen zoals spindoctors doen, maar door goed over transparantie na te denken.

· Het zoeken naar de gezamenlijke organisatiedoelen wordt immer gekleurd door ideële opvattingen en identiteitskwesties. Daarbij wordt, voeg ik toe, tussen parochies identiteit en eigenheid nog al eens met elkaar verward.

· De voordelen van fusie zijn moeilijk te kwantificeren. Met verwachte winstcijfers ga je, met andere woorden, niemand overtuigen.

· Fusies in de non-profitsector betreffen vaak meerdere organisaties tegelijk, waardoor de te bespreken agenda zich multipliceert en de complexiteit exponentieel toeneemt.

Na dit overzicht is het tot slot hiervan leerzaam om van mijn achternaamgenoot mee te nemen wat ingezette fusieprocessen steeds weer weerbarstig maken, ik citeer letterlijk:

· gebrek aan dynamiek en spirit;

· spanningen in de nieuw geformeerde top;

· gevoeligheden over de bloedgroepen waartoe men gerekend wordt;

· terugblikken op vroeger toen alles beter was (gezelliger, overzichtelijker, enzovoort);

· oplopende ‘tijdelijke’ kosten om de integratie baas te worden;

· verwarring over taken en verantwoordelijkheden van de nieuw ingestelde afdelingen en functies;

· onzekerheid bij medewerkers over de eigen toekomst.[7]

3.3. Handelingsperspectieven

Als de parochies in het noorden een beetje lijken op die hier in het zuiden, dan zal voorgaande heel herkenbaar zijn. Bij het laatste rijtje zou je zelfs kunnen denken dat het gaat over de voortdurende ingewikkeldheden van het parochieleven. Vooral als de parochie zich inderdaad kenmerkt als een verzameling non-profitorganisaties die elkaar hoe dan ook tegenkomen, geroepen als ze zijn samen gestalte te geven aan de ene missie en visie van de geloofsgemeenschap. Voor mij betekenden deze inzichten in ieder geval het volgende:

3.3.1. Het belang van leiderschap

Vaak heb ik horen zeggen dat samenwerkingen en fusies van onderaf moeten komen. Als de parochie een non-profitorganisatie is, kun je echter lang wachten voordat er vanaf de basis initiatieven komen. Pas als de sense of urgency zo groot is, dat het eigenlijk al te laat is zal men gaan bewegen. Goed leiderschap is nodig. Dat wil zeggen: de bal moet aan het rollen worden gebracht. Als het mogelijk is op zo’n manier dat het proces zich vervolgens toch vanaf de basis ontwikkelt. Goed leiderschap heeft aldus te maken met durven agenderen en het delen van vergezichten. Dit leidt zo goed als automatisch tot het volgende punt.

3.3.2. Het belang van goede communicatie

Vanwege de eigenaardigheden van non-profitorganisaties vraagt een fusietraject een stap meer qua communicatie. Transparantie is belangrijk, maar betekent niet alles zondermeer vertellen. Een overvloed aan informatie is namelijk helemaal niet transparant. Bovendien snappen mensen heel goed, dat je als bestuur je onderhandelingspositie niet op straat legt. Er mogen echter geen verborgen agenda’s zijn. Bovendien mag je mensen niet voor de gek houden. Als, bijvoorbeeld, van te voren vast staat dat een bepaalde kerk hoe dan ook gespaard blijft, zeg dat gewoon en verdedig die beslissing. Doen alsof alle opties nog open liggen, terwijl mensen vaak al lang merken dat het anders is, frustreert.

Niemand vindt het leuk om kerken te sluiten, maar iedereen kan tellen. Een eerlijk en goed traject zal gewaardeerd worden. Mensen haken dan niet zo snel af.

Op deze manier zijn we als bestuur in mijn huidige parochie te werk gegaan. Eerste is alles goed onderzocht. We wilden eerst weten hoe we er voorstaan. Daarna zijn er vele gesprekken gevoerd om ten slotte conclusies te trekken. Vervolgens vertelden we tijdens een speciale grote parochieavond met Leo Fijen (waar mensen graag voor kwamen) als avondvoorzitter een eerlijk, maar ook voldoende open verhaal.

Bij latere deeltrajecten hebben we ook de meest gelezen regionale krant betrokken. Vooral veel mensen in de randen van de geloofsgemeenschap bereikten we daarmee beter. Bovendien bleek de boodschap via de krant beter aan te komen dan via ons eigen parochieblad.

De eerste verkoop van een kerk deed aldaar het kerkbezoek en de kerkbalansopbrengst stijgen. Bij de volgende kerk die we verkochten was er, ondanks de eerdere weerstand, applaus toen ik kon zeggen dat het rond was.

3.3.3. Zichtbaar maken van het kernproces[8]

Als laatste hierbij wil ik nog even terugkomen op dat hierboven genoemde schematische overzicht van een organisatie (Vgl. 3.1.2.). In mijn waarneming zijn de ondersteunende flanken veel te groot ten opzichte van het kernproces. Het lijkt me geen begaanbare weg om die zomaar te snoeien. Voor veel actieve vaak oudere parochianen nu is die ondersteunende dienst hun participatie aan de geloofsgemeenschap. Prudentie is vereist!

We kunnen ons echter ook de vraag stellen of we de eigenlijke productiekolom wel zichtbaar genoeg maken. Ik noem een paar dingen:

· Wie krijgen de (kerkelijke) onderscheidingen? De mensen met de bezems en de dweilen of de trouwe kerkgangers en de stille anonieme bidders thuis?

· Waarom spreken we van vrijwilligers in onze parochies? Zouden we niet consequent van parochianen moeten spreken?

· Zouden er mogelijkheden zijn om als kerkgemeenschap medeparochianen in het zonnetje te zetten die buiten de kerkorganisatie christelijke naastenliefde betrachten? Parochianen bij de vrijwillige brandweer of het Rode kruis? Parochianen die vrijwilligerswerk doen in een zieken- of verpleeghuis? Parochianen die gedreven door hun geloof in de gemeentepolitiek actief zijn; let wel het gaat dan niet om hun politiek te steunen maar te danken voor hun christelijke inzet om het evangelie de wereld in te dragen. En om een laatste voorbeeld te noemen: parochianen die zich bij hun beroepsuitoefening door hun geloof laten leiden. Ervaren die onze steun? Afijn, zo zijn er vast veel meer voorbeelden te bedenken.

In mijn huidige parochie hebben we een waarderingsspeld ingesteld. Mensen met grote verdiensten krijgen die op een passend moment. Sowieso wordt echter op de dag dat we als parochie onze verjaardagvieren een speld aan iemand uitgereikt. We waken ervoor dat dit niet alleen maar de ‘klusjesmensen’ zijn, maar ook de stille bidders en dergelijke. Kortom, mensen aan de basis van de productiekolom.

Voorts heb ik wel eens gedacht aan het organiseren van een soort ‘beroeps- of informatiemarkt’ waar parochianen kunnen laten zien wat ze vanuit hun geloof zoal doen in en voor de samenleving. Het zou een manier kunnen zijn om al die mensen in het zonnetje te zetten en bovendien tot uitdrukking te brengen dat een goede parochiaan misschien wel een actieve parochiaan is maar niet per se met een baantje in de kerk. Eerlijk gezegd is dit idee nog nooit tot uitvoering gekomen.

3.4. Synodale weg (1)

Over de synodale weg hoef ik denk ik in relatie tot het managen van de krimp onder het gekozen opzicht van een non-profitorganisatie, niet heel veel meer te zeggen. Het onderlinge gesprek is essentieel om draagvlak te creëren. Alleen wanneer alle betrokkenen samen op weg gaan, heeft binnen de context van een non-profitorganisatie welke vorm van fusie (samenwerking) dan ook enige kans van slagen. Dit sluit goed leiderschap niet uit, maar in. Iemand zal de situatie als eerste onder ogen moeten komen en benoemen. Het vraagt leiderschap om te wijzen op de urgentie van een probleem.

De noties van de synodale weg verrijken dit proces op een aantal punten:

· Synodale besluitvorming is methodisch niet hetzelfde als een willekeurige ledenvergadering. Het zoeken naar de wil van Christus staat voorop en daartoe luisteren we naar elkaar in een context van biddend samenzijn. Om het luisteren mogelijk te maken, komen we tot spreken.

· Tegelijk: de ‘heilige onverschilligheid’ die nodig is om als een volkomen gladde spiegel belangeloos te kunnen deelnemen aan zo’n proces, zal niemand kunnen opbrengen. Het is aan de leiders om daarom heel goed op de emoties te letten. Die mogen er zijn en zullen telkens (als eerste) geadresseerd moeten worden, omdat deze ‘woelige wateren’ de diepe onderstroom in de gemeenschap anders onbereikbaar houden. Hier ligt mijns inziens de sleutel tot het succes en worden veelal onbewust goede ambassadeurs van de gemeenschap. Lukt dit, dan voelen mensen zich gezien en gehoord. Mislukt dit, dan groeien er kloven die zelfs de beste pontifex niet of nauwelijks meer kan overbruggen.

· Synodale besluitvorming kan tegelijk een manier zijn om de disbalans in de organisatiekolom enigszins te repareren. Door deel te nemen aan een synodaal besluitvormingsproces geraken de tuinman, de bloemengroep en de leden van de spreekwoordelijke kaartclub automatisch gepositioneerd in de ‘productielijn’: gemeenschap vormen door leren, dienen en vieren. Op dit punt komen we in het volgende gedeelte nog terug.

Excurs

De monniksregel van de heilige Benedictus van Nursia laat heel goed zien hoe leiderschap, het opwekken van een sense of urgency, samen out of the box durven denken (het gekke van de Geest toelaten) en aldus iedereen meenemen mogelijk is in een voluit kerkelijke context die tegelijk even volkomen non-profit is.

Telkens als er in het klooster iets belangrijks moet gebeuren, roept de abt alle broeders samen en zegt waarover het gaat (cf. Hand. 6,2). Hij luistert naar de raad van de broeders, denkt erover na en doet dan wat volgens zijn oordeel het best de belangen van allen behartigt. Ook de jongeren moeten bij dit beraad aanwezig zijn, want de Heer openbaart dikwijls aan een jongere wat het beste is (cf. Gen. 40-41; 1 Sam. 3; Dan. 13; Mat. 11,25). De broeders geven hun raad met ootmoed en onderdanigheid. Zij mogen hun eigen inzichten niet met hand en tand verdedigen. De abt neemt uiteindelijk de beslissing en allen gehoorzamen hem dan in wat hij het meest heilzaam vindt. Maar zoals gehoorzaamheid past aan de leerling, zo moet de meester alles regelen met overleg en rechtvaardigheid.

(…)

Voor minder belangrijke zaken in het klooster vraagt de abt alleen raad aan de ouderen.

Er staat immers in de Schrift: "Doe alles met raad, dan hoeft het u later niet te berouwen" (Sir. 32,19).[9]

4. Het realiseren van een generatiewissel

4.1. Een vergrijzende kerk

De kerk vergrijst. Dat wil zeggen: het nu dominante, dragende gedeelte van de kerkgemeenschap is relatief oud. Een van de redenen hiervan is gelegen in een overdrachtscrisis. Niet dat er geen jongere gelovigen zijn. Althans, er is nog best een grote groep jongere gedoopte leden. Het lukt ons echter niet om samen met hen onze kerkgemeenschap vorm te geven. Ze voelen er zich kennelijk niet door aangesproken of merken dat de huidige vormgeving voor hun afstotend werkt. Hier is werk aan de winkel.

Mijn eerste neiging is daarbij om niet te denken dat het (dus) aan de zich afzijdig houdende jongeren ligt. Eerder zou ik willen vertrekken vanuit de gedachte dat het aan ons ligt, het nu dominante deel van de geloofsgemeenschap. Wij staan kennelijk in de weg, wij hebben mogelijk te weinig oog en oor voor hun behoeften en verlangens.

Het lijkt me zinvol om bij de analyse van de problemen die zich in hun gezamenlijkheid voordoen als een ‘perfect storm’ die tot gevolg heeft dat we een groot nachwuchs probleem hebben, te onderscheiden tussen ‘binnenkerkelijke’ en ‘buitenkerkelijke’ redenen. Ook al kun je die scheiding nooit heel scherp trekken. De kerkgemeenschap is immers geen societas perfecta, maar zelf – in al zijn aspecten – deel van de samenleving. Niettemin doen we er voor de analyse goed aan een onderscheid te maken tussen wat echt aan onszelf ligt en dat wat over de breedte van de samenleving als vraagstuk speelt.

Over de binnenkerkelijke redenen kun je eindeloos discussiëren. Ik denk dat James Mallon in zijn boek een ook voor ons land toepasbare analyse geeft. Klerikalisme is daarbij in mijn ogen een sleutelwoord. In het derde deel komen we hierop terug.

Mij interesseren de buitenkerkelijke redenen nu het meest. Vooral omdat ze zich aan ons voordoen als een fact of life en daarom een beroep doen op het aanpassingsvermogen van parochies, die immers per definitie geloofsgemeenschappen in het seculiere zijn en daarom verondersteld moeten worden dit te kunnen.

· Als eerste wil ik daarbij slecht noemen, dat onze samenleving over de volle breedte aan het vergrijzen is. Het geboortecijfer is laag. De groei van onze bevolking komt voor rekening van migratie.

· Als tweede wil ik erop wijzen dat de nachwuchs problematiek niet enkel speelt bij ons. Een van de diepere redenen achter de haperende generatiewissel vinden we niet in ons geloof op zich, maar in de zich veranderende samenleving: politieke partijen, vakbonden, allerlei verenigingen hebben dezelfde problemen. Op dit vlak zie je dat we als kerk echt delen in dezelfde zorgen als de andere spelers in de publieke ruimte.

· Wat vermoedelijk meespeelt zijn de veranderde sociaaleconomische omstandigheden. Niet alleen omdat men later met pensioen gaat en allerlei VUT-regelingen nauwelijks meer bestaan. We moeten ook denken aan de noodzaak voor veel stellen om allebei fulltime te werken, vanwege de veel te hoge hypotheekschuld. En wanneer dan eindelijk de kop van de schuld af is, de kinderen iets groter zijn en de carrière wat gevorderd, komt steeds vaker de zorg voor de ouders erbij, waardoor er nog steeds niet veel mogelijkheden zijn voor welke andere vorm van participatie dan ook.

Dit heeft grote gevolgen voor de wijze waarop we het kerkelijk leven kunnen inrichten. Als je de hele week in ploegendienst hebt gezorgd voor inkomen, kinderen en ouders; wanneer dan op zaterdag de eigen tuin, de sportclub, de vies geworden auto(s) en de plaatselijke supermarkt aandacht kregen; dan blijft de zondagmorgen als enige uitslaap en gezinsmoment over. Om 10:00 uur in de kerk klaar zitten voor de eucharistieviering is dan misschien wel teveel gevraagd. Mogelijk passen onze tijden niet meer bij de huidige levensinrichting. Maar er is nog een fundamenteler punt, dat raakt aan de organisatorische inrichting van het kerkelijk leven zelf.

4.2. Het einde van de vrijwilligerskerk

De voorbije decennia zijn de parochies meer dan ooit vrijwilligersorganisaties geworden. Op zichzelf kunnen we daar alleen maar dankbaar naar kijken. Zo heeft Christus’ Kerk in onze tijd en op onze plaats een gestalte kunnen krijgen.[10] Nu zien we echter dat er nog immer veel werk wordt verzet, maar dat het niet lukt het stokje door te geven. Veel oudere parochianen voelen zich verplicht door te gaan, omdat met hun stoppen een bepaalde activiteit zal eindigen. Onder andere hierdoor bevinden de parochies zich momenteel in een voortdurende staat van rouw. Hetgeen ze onaantrekkelijk maakt en de noodzakelijke generatiewissel nog eens extra bemoeilijkt.

4.3. Handelingsperspectieven

Het eerste wat ons te doen staat is deze situatie aanvaarden. Wij als kerk gaan zeker op kortere termijn de grotere bewegingen in de samenleving niet stoppen, laat staan keren. De toekomst van de parochie is daarom naar mijn stellige overtuiging niet die van een vrijwilligersorganisatie. Al wil dit geenszins zeggen dat vrijwilligerswerk overbodig zal zijn. Het krijgt alleen een ander karakter. Dit heeft consequenties:

4.3.1. Terug naar de essentie

Het nodigt ons uit om de disbalans in de organisatiekolom serieus onder ogen te komen en ons af te vragen wat nu ons eigenlijke ‘product’ is. Ons product – anders gezegd: onze permante opdracht - is geloofsgemeenschap zijn door leren, dienen en vieren. Daarmee ‘verdienen’ we onze inkomsten en/of zijn we die inkomsten waard.

4.3.2. Stop met wat niet meer gaat

Heb de moed om allerlei mooie initiatieven uit het verleden los te laten. Platter gezegd: blijf niet trekken aan een dood paard. Als, bijvoorbeeld, het wijkcontactpersonen netwerk niet meer dekkend is te krijgen, stop er dan mee en bedenk wat anders. Is er niemand meer om de kerk te soppen? Huur dan mensen in.

De verlieservaring van mensen, omdat werk wat ze met hart en ziel deden stopt dient uiteraard gezien en geadresseerd te worden. Heftigste emotie eerst!

Voor de schoonmaak van de basiliek in Bolsward hebben we een paar jaar geleden een budget vastgesteld. Een groep van de World Servants maakt maandelijks schoon en verdient zo een aardig centje voor hun projecten.


In mijn parochie bouwen we het wijkcontactwerk langzaam af. We krijgen het niet meer rond. In plaats daarvan doen we elk kwartaal een actie, waarbij iedereen die anders vanwege een bijzondere verjaardag of een jubileum een bloemetje kreeg, nu een kleine attentie ontvangt. Deze attenties bestellen we voor een bedrag lager dan een mooie bos bloemen bij een werkvoorziening/dagbesteding die in coronatijden sowieso zaten te springen om opdrachten. Het mes snijdt zo aan meerdere kanten: attenties zijn leuker, ons geld wordt sociaal besteed, de attenties bederven niet dus heb je iets meer tijd voor de bezorging.

Ik heb ook wel eens gespeeld met de gedachte om van elke parochiële groep te vragen dat ze in een bij hun passende verhouding aandacht hebben voor leren, vieren en dienen. Niet alleen voor zichzelf en elkaar, maar ook voor het geheel. In dat kader elke groep een wijk aanwijzen en daarvoor verantwoordelijk maken.

4.3.3. Zoek andere manieren om resources te verwerven

Denk anders na over het verwerven van de nodige resources. Nu collecteren we in termen van geld en mensuren. Als we meer toegaan naar een kleine, professionele en dus betaalde kernorganisatie die het kerkelijk leven op uitnodigende wijze mogelijk maakt, dan zullen we meer op geld en minder op mensuren moeten inzetten. Mogelijk kunnen we mensen vragen om met hun talenten te woekeren door bijvoorbeeld niet te komen koperpoetsen, maar een neventaak in de maatschappij aan te nemen en de revenuen aan de parochie over te maken. Eén commissariaat ten bate van de parochie levert veel meer op dan een paar losse collectes. Door die hogere inkomsten kan de parochie als werkgever weer anderen de kans geven met hun talenten te woekeren of ruimte te bieden aan sociale werkvoorzieningen en dergelijke.

Natuurlijk blijft er wel vrijwilligerswerk nodig. De tendens in de samenleving neigt evenwel niet naar lange verbanden waarbij er een ongebreideld beroep op mensen kan worden gedaan. Overzichtelijke taken die aansluiten bij de behoeften en verlangens van mensen, lijkt nu het devies te zijn. Als ik dit goed zie, ligt hier omwille van de continuïteit een extra reden om toe te werken naar kleine professionele en betaalde kernorganisaties. Een paar mensen zullen al die korter lopende projecten en verbanden moeten coördineren. Ik wil hierbij nog wel graag opmerken, dat vooral commissiewerk een kraamkamer kan worden voor het bestuur. In bestuurlijke commissie kunnen mensen zowel beproefd als ingeleid worden om uit te groeien tot adequate bestuursleden.

4.4. Synodale weg (2)

Het onderkennen van de grotere maatschappelijke vraagstukken, het analyseren van de impact die deze kunnen hebben op de parochie en vervolgens het zoeken naar handelingsperspectieven, lijkt me bij uitstek het soort vragen dat niet buiten een synodale manier van kerkzijn beantwoord kan worden. Daar zijn een aantal redenen voor:

· De vragen zijn veel groter dan wij als kerkgemeenschap zijn. Een bisschop of pastoor alleen kan dat nooit overzien. Een priesterraad of parochiebestuur ook niet.

· Bovendien zijn het in de kern ‘buitenkerkelijke’ problemen. Een synodale benadering brengt de ‘buitenkerkelijke’ ervaringen (successen en mislukkingen) binnen in de kerk. De meeste deelnemers aan de synodale weg zijn immers leken, die overal waar ze maar leven, werken, sporten, boodschappen doen en naar school gaan dezelfde problemen in dezelfde samenleving tegenkomen, analyseren en adresseren. Die veelheid aan ervaringen en referentiekaders is nodig. Ze zijn allemaal, stuk voor stuk, een cadeau voor de geloofsgemeenschap. En wie weet: andersom wellicht ook. Mogelijk kunnen ervaringen in de parochie opgedaan in andere contexten eveneens behulpzaam zijn.

· Omdat de vragen ons als kerkgemeenschap overstijgen, kunnen we ook niet anders dan nederig en ontvankelijk open staan voor de weg die Christus ons in kracht van zijn Geest wil wijzen. Er is geen andere weg dan ons via de mogelijkheden en moeilijkheden van synodaal kerk-zijn laten verrassen. Ondertussen kan de synodale manier van kerk-zijn ons helpen de situatie uit te houden.

5. Het doorvoeren van het kerkbeeld zoals Vaticanum II

Je zou kunnen zeggen dat het voorgaande vooral te maken had met de context van vandaag. Missionair pastoraat kan niet duurzaam succesvol zijn, zonder daar rekening mee te houden. Straks, in het korte afsluitende gedeelte, licht ik dat nog wat meer toe.

Nu wil ik eerst stilstaan bij wat voor mij het meest wezenlijke is. Als we niet het kerkbeeld van Vaticanum II omarmen en echt vanuit het diepst van onze (kerkelijke) vezels gaan ademen, komt het niet goed.

Even iets over de gedachte dat er slechts één kerkbeeld van Vaticanum II zou zijn. Ik weet heel goed, dat het vele malen genuanceerder ligt. Op basis van de constituties en decreten kun je niet zomaar spreken van een enkele visie. Ik ben ook de laatste die alleen in termen van de ‘geest van het concilie’ zou willen spreken, maar enkel de letter zal in ieder geval hermeneutisch gezien eveneens te weinig zijn. Het is nu echter niet het moment om daar verder over te spreken. Hoe je het ook wendt of keert, er is tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie wel iets gebeurd wat gevolgen moet hebben voor de manier waarop we naar de Kerk kijken.

5.1. Niet pastoraat, maar kerkelijk leven

Om de gewijzigde blikrichting in ons gezelschap snel en goed te schetsen lijkt me een korte vergelijking tussen de wetboeken van 1917 en 1983 voldoende. Graag leg ik een aantal relevante teksten uit het CIC/1917 en CIC/1983 naast elkaar.

CIC17 c. 216

§1: Elk bisdom dient ingedeeld worden in territoriale parten. Aan elk part wordt een specifieke kerk met een bepaalde populatie toebedeeld met een rector als de eigen herder, die voorziet in de noodzakelijke zielzorg.

§3: De parten genoemd in §1 zijn parochies […].

CIC83 c. 515 §1:

§ 1 Een parochie is een bepaalde gemeenschap van christengelovigen, in een particuliere Kerk duurzaam opgericht, waarover de herderlijke zorg, onder het gezag van de diocesane Bisschop, aan een pastoor als haar eigen herder toevertrouwd wordt.

CIC83 c. 204

§1 Christengelovigen zijn zij die, door het doopsel in Christus ingelijfd, tot volk van God gemaakt, en aldus aan de priesterlijke, profetische en koninklijke taak van Christus op hun wijze deelachtig, ieder volgens zijn eigen plaats, geroepen worden de zending uit te voeren die God aan de Kerk ter vervulling in de wereld toevertrouwd heeft.

CIC17 c. 451

§1: Een pastoor is de priester [...] aan wie de titel van een parochie is verleend tegelijk met de zielzorg welke onder het gezag van de plaatselijke ordinaris wordt uitgeoefend.

CIC83 c. 519:

§ 1 De pastoor is de eigen herder van de hem toevertrouwde parochie; hij oefent de pastorale zorg over de hem toevertrouwde gemeenschap uit onder het gezag van de diocesane Bisschop, tot wiens deel aan het dienstwerk van Christus hij geroepen is, om voor die gemeenschap de verkondigingstaak, de heiligingstaak en de bestuurstaak uit te oefenen, ook met medewerking van andere priesters of diakens en met hulp van christengelovigen-leken, volgens het recht.

Je zou kortweg kunnen zeggen, dat in het wetboek van 1917 de parochie wordt opgevat als het verzorgingsgebied van de pastoor. De essentie van de parochie wordt daarmee het mogelijk maken van geordend en daarmee tegelijk overzichtelijk pastoraat. Het wetboek van 1983 doet echter iets heel anders. Niet het afgebakende werkgebied van de pastoor is de eerste zorg, maar het verlangen naar een goed geregeld en vooral vruchtbaar kerkelijk leven.

Anders gezegd: het bestaansrecht en daarmee tegelijk de permanente opdracht van de parochie is voortaan kerkelijk leven (leren, vieren, dienen) teneinde God te verheerlijken en de samenleving te heiligen. Pastoraat is een onmisbare dienst van de pastores ter ondersteuning van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gedoopten door de uitoefening van de verkondigingstaak, de sacramentenbediening en het gebed, en de dienst van de leiding (≠ managen)

Dit is een majeure omslag in het denken, die naar mijn ervaring door de meeste gedoopten (clerici incluis) nog niet is verinnerlijkt. Zolang als dit echter niet lukt, lijkt mij de kans op een zowel kwalitatief als kwantitatief groeiende Kerk in de Lage Landen zo goed als uitgesloten.

5.2.1. Einde van de volkskerk?

De manier waarop het wetboek van 1917 blijk geeft over parochies te denken, past bij het idee van een volkskerk in sociologische zin. De manier van denken in het wetboek van 1983 komt meer overeen bij de analyse van de Duitse Lutherse professor Thorsten Dietz, zoals hij uiteenzet in de podcastserie ‘Das Wort und das Fleisch’. In deze podcastserie analyseert hij in gesprek met Martin Christian Hünerhoff de ontwikkelingen binnen het christendom sinds mei 1968. Zijns inziens betekende dit breukmoment in de geschiedenis voor alle grote volkskerken– in sociologische zin - een noodzakelijk toewenden naar een meer pentecostaal karakter. Niet langer ben je namelijk automatisch lid van een kerk, meer dan ooit is het een zaak van persoonlijke keuze en eigen betrokkenheid geworden. [11] Mijns inziens sluit dit aan bij de analyse van Karl Rahner die reeds eerder opmerkte: “Der Christ der Zukunft wird ein Mystiker sein, ... oder er wird nicht mehr sein!"

Hier dienen we vanuit onze katholieke ecclesiologie wel een belangrijke bedenking bij te plaatsen. Het moge zo zijn dat in sociologisch opzicht onder andere de katholieke kerk geen volkskerk meer is en kan zijn. Theologisch gezien en daarmee ook in praktische zin, mogen we dat nooit opgeven. Vaticanum II heeft oog voor het onderscheid tussen volle gemeenschap en onvolkomen gemeenschap met de Kerk. Iedereen is geroepen tot volle gemeenschap met de Kerk, maar dat kan natuurlijk alleen dan werkelijkheid worden als we serieus en respectvol omgaan met de mensen die daartoe (nog) niet gekomen zijn. Willen we katholiek zijn en blijven, dan mogen we de randen van de gemeenschap niet te scherp trekken. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat ons slecht nog een bestaan als christelijk amoebe rest.[12]

5.2.2. Missionair pastoraat en/of missionair kerkelijk leven

Wat betekent in dit licht de term ‘missionair pastoraat’? In mijn simpelste definitie is pastoraat dat wat de pastores doen. Dat kan van alles zijn en betreft niet slechts het huisbezoek of ander persoonlijk pastoraat. Natuurlijk is het heel zinvol om er over na te denken hoe wij als pastores en andere pastorale (beroeps)krachten ons werk zo kunnen doen dat het de verbreiding van het geloof dient en de kerkgemeenschap kwalitatief en kwantitatief doet groeien. Toch denk ik dat wat onder andere James Mallon bedoelt niet zozeer gaat over missionair pastoraat, maar het ontwikkelen van missionair kerkelijk leven. Dat is allerminst iets alleen van de pastoor en het pastoraal team. Het draait hierbij om een manier van vormgeven aan het samen leren, vieren en dienen dat uitnodigend en verwelkomend is naar allen die we maar ontmoeten. Hopend samen een stuk te kunnen optrekken en – wie weet – naar elkaar toe te groeien als lidmaten van één en hetzelfde Lichaam dat de Kerk is.

5.2.3. Zijinstromers

Een belangrijke vooronderstelling in dit hele denken is wel dat nu de groei van de kerk niet meer komt vanuit de geloofsoverdracht van generatie op generatie, maar via zijinstroom. Dit is een term uit met name de onderwijswereld, maar doelt erop dat degenen met wie we samen de geloofsgemeenschap gaan vormen en dus samen kerkelijk leven gestalte gaan geven allang deel zijn van onze samenleving. Onze paden hebben zich mogelijk al talloze malen gekruist, echter nog niet in de Kerk.

Missionair kerkelijk leven, ondersteund door missionair ingesteld pastoraat, heeft als kenmerk open te staan voor deze zijinstromers. Voor hun vragen, voor hun onbegrip, voor hun nieuwe ideeën. De missionaire parochie beschikt ook over uitnodigende en verwelkomende programma’s om mensen binnen te leiden.

In mijn huidige parochie dronken we tot de pandemie koffie na de eucharistie op zondag. Daar zat ik toevallig naast een gesprek tussen een regelmatige kerkganger en een gast, iemand die voor het eerst in de kerk was en kennelijk ook nog zoveel durf had om aan te sluiten bij de koffie. Tijdens dit gesprek hoorde ik hoe de vaste parochiaan elke belangstellende vraag afdeed met vooral tot uitdrukking te brengen dat het allemaal niet zoveel betekenis had en er niet zo toe deed. Klaarblijkelijk waren (zijn?) we als parochie nog niet klaar voor zijinstromers.

5.3. Handelingsperspectieven

5.3.1. Schapen zijn geen vissen (en omgekeerd)

De beeldspraak die we in het kerkelijk spreken vaak aanwenden is betekenisvol. De Heer zelf spreekt al over de Goede Herder en zijn schapen, maar ook over het zijn van mensenvissers. Schapen en vissen hebben echter verschillende behoeften en verlangens.

Volgens de logica van deze beeldspraak begint elk christelijk leven in zekere zin als vis. Als vis word je gevangen om toe te treden tot de kudde en voortaan schaap te zijn. De Heer heeft graag zijn schaapjes op het droge!

Missionair kerkzijn vraagt vooral iets van de kudde, van de schapen. En wat het ook moge zijn, het kan niet los staan van wat vissen aanspreekt om toe te happen.

In dit kader herinner ik me de uitspraak van een gewaardeerde collega die eucharistievieren bidden voor gevorderden noemde. Hebben we voldoende laagdrempelig aanbod van devoties/geestelijke samenkomsten die passen bij mensen die daar nog niet aan toe zijn? We hoeven in dit kader volgens mij niet heel angstig te zijn. De eucharistie blijft bron en hoogtepunt van christelijk leven, ook als niet iedereen dat meteen na kan zeggen en beleven. Geef mensen de kans te groeien en te ontdekken!

5.3.2. Er zijn altijd gasten bij

Iets heel simpels, maar tegelijk heel moeilijks, is het aanleren van een nieuwe attitude binnen de gehele geloofsgemeenschap. Eén essentieel element daarvan is er bij alles wat je doet of zegt vanuit gaat dat er hartelijk welkome gasten bij zijn. Sowieso in elke viering van de openbare eredienst, maar evengoed bij elke andere samenkomst, de website, parochieblad, sociale media en zo verder.

Als voorbeeld neem ik de eucharistieviering: onderzoek eens hoe het is om als onwetende gast op zondagmorgen naar de kerk te gaan. Desnoods met een mystery guest. Dit begint al bij het opzoeken van de nodige informatie vooraf. Is het te vinden? Is het juist? En dan bij aankomst? Hoe is het ontvangst, als het er al is? Is duidelijk welke boeken en/of blaadjes gebruikt gaan worden? Is daar doorheen navigeren te doen? Waar mag je gaan zitten? Hoeveel doe je in de collecte? Wanneer zitten, staan of knielen? En zo voort. En voor ons als predikanten: wat doet het met je manier van preek voorbereiden en die preek houden als er gasten zijn?

Of de website: wat krijg je het eerste te zien? Op wie is dat gericht? Kan een buitenstaander die als welkome gast de website bekijkt meteen begrijpen waar hij/zij naar kijkt en waarom dat waardevol is? Voelt de gast zich meteen welkom en uitgenodigd om verder te komen?

5.3.3. Kerkproeverij

Via mijn betrokkenheid bij de Raad van Kerken in Nederland, ben ik lid geworden van het kernteam Kerkproeverij. Kerkproeverij is de Nederlandse variant van het in Manchester ontstane en wereldwijd inmiddels beproefde concept ‘Back to Church’.

Het idee is heel eenvoudig: vraag regelmatige kerkgangers om voor een bepaalde viering iemand uit hun eigen omgeving uit te nodigen. In het oorspronkelijke concept vooral iemand die ooit gewoon was naar de kerk te gaan, maar daarmee stopte.

Dit heel simpele idee, roept twee soorten van moeilijkheden op en is alleen al daarom uitermate geschikt om gewone leden van de eigen geloofsgemeenschap te betrekken bij de mogelijkheden van missionair kerkzijn. De eerste soort heeft te maken met de regelmatige kerkgangers zelf. De tweede soort betreft de genodigden.

Bij de mensen die gevraagd worden om iemand uit te nodigen, komen dikwijls angst en schaamte een rol.

· Angst voor afwijzing: straks zegt mijn genodigde nee. Hierom is het van enorm belang te benadrukken dat Kerkproeverij gaat om het leren een uitnodigende kerk te zijn. De uitnodiging is het succes, niet het antwoord.

· Angst om een negatieve reactie nadien: straks vindt mijn gast het helemaal niets en kan ik hem of haar nooit meer gewoon aankijken.

· Schaamte voor de eigen geloofsgemeenschap. Ikzelf ga misschien wel graag, maar ik zou toch niet willen dat mijn gast zo’n preek, zo’n koor, zoveel kou, zo’n nare medeparochiaan, etc. etc., zou moeten ondergaan.

· Vragen over de eigen motieven om naar de kerk te gaan. Waarom ga ik eigenlijk? Wat zoek ik daar? En betekent het zoveel voor me dat ik anderen daarin wil laten delen? Wat is dat dan?

· Confrontatie met het leed dat de kerk iemand anders aandeed. Mogelijk komt er een beschamend verhaal boven over leed dat door iemand van de kerk is aangedaan.

Aan de kant van de genodigde spelen ook wat bijzondere zorgen:

· Straks ben ik de enige. Dit is mede een reden om er een gezamenlijke zondag van te maken. Ook de uitnodigende partij voelt zich daardoor veiliger.

· Boosheid en verdriet om aangedaan leed. Veel mensen stoppen met kerkgang omdat er iets niet goed is gegaan.

· Angst voor de reactie in de eigen sociale omgeving wanneer je zegt vrijwillig met iemand mee te gaan naar de kerk.

· Angst voor het onbekende, ook al word je door een bekende begeleid.

Een gemeenschap die niet alleen verwelkomend kerk wil zijn, maar ook uitnodigend missionair zal hiermee moeten leren omgaan. Meer dan aan de kant van de genodigde, vraagt dit een ontwikkeling aan de zijde van degenen die kunnen uitnodigen. En ook hier: heftigste emotie eerst!

5.2.4. Diaconie

Als laatste wil ik in dit kader het belang van daadwerkelijke diaconie noemen. Diaconale presentie in de samenleving acht ik vanuit het oogpunt van de missionaire parochie om drie redenen van essentieel belang.

Als eerste omdat het bijdraagt aan de maatschappelijke relevantie van de Kerk. We hebben als kerkgemeenschap een modderfiguur geslagen en doen dat nog steeds. Niet in de laatste plaats vanwege het misbruikschandaal. Bovendien schermen we landelijk nog vaak met grote getallen, maar eigenlijk iedereen weet dat dit grootspraak is. Natuurlijk is elke katholiek gedoopte lid van de kerk en mogen we die tellen, maar zo kijkt de brede samenleving niet. Die ziet lege gebouwen en denkt aan saaie preken, slecht zittende banken en niet altijd zulke beste muziek. Wat heb je daar dan nog te zoeken? Diaconale presentie doorbreekt dit, want bevordert de geloofwaardigheid van de Kerk: practice what you preach.

Het tweede belang is gelegen in de mogelijkheid van kwalitatieve geloofsgroei. Diaconie moet schuren. Omgang met mensen in schulden en vaak meervoudige problematieken mag het eigen geloof van de betrokken parochianen niet onberoerd laten.

Als derde betekent diaconale presentie een uitbreiding van het netwerk. Als we het vooral van zijinstroom moeten hebben, als de groei van de kerk komt door toetreding van volwassen mensen met wie onze paden kruisen, dan bieden de ontmoetingen vanwege de diaconale initiatieven een gouden kans. Uiteraard niet door te hengelen, maar door zo te leven dat mensen belangstellend het gesprek openen. Overigens zullen deze zoekers allereerst op internet gaan kijken om zich te oriënteren. Zorg dus dat je daar te vinden bent! Internet is het virtuele kerkplein waar we mensen op een voor hun veilige manier ontmoeten. De afstandelijkheid van internet is daarom geen zwakte, maar een kracht. Voor de zekerheid: ze hopen dat mensen vanuit de ontmoeting een gesprek openen. Dat is niet hetzelfde als voor ons de weg openen om eenzijdig te gaan zenden tot het eerst hun en daarna ook ons vermoeit.

In de parochie waaraan ik momenteel verbonden ben, is de voorbije tien jaren structureel en professioneel gewerkt aan daadwerkelijke diaconale presentie. Met succes. De diaconaal opbouwwerker bereikt veel mensen en instanties. Initiatieven als een kledingbank, kledingbus, deelwinkels, repaircafe’s, kookgroepen en in huis van compassie bieden de ontmoetingsplekken om mensen in armoede echt te ontmoeten.

Ik wil niet ontkennen dat het nog niet meevalt om regelmatige kerkgangers hierbij te betrekken. Het is ook niet zo dat nu meteen de kerk weer is volgelopen. Wel merk je dat mensen en instanties positief over de kerk gaan spreken, zich positief verwonderen. Er ontstaat ruimte en wie weet waar ons dat brengt. Het is sowieso werk van lange adem.

5.4. synodale weg (3)

De synodale weg kan opgevat worden als louter een besluitvormingsmodel. Er ligt een vraagstuk, iemand kaart het aan, we geven elkaar de gelegenheid om in een sfeer van gebed erop te bezinnen, wisselen uit wat ons te binnen kwam, zoeken de convergentie, benoemen de divergentie en klaar. De synodale weg wordt dan zeer instrumenteel opgevat.

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat paus Franciscus meer verlangt. Het gaat om attitude. Wat is de grondhouding van ons samen als gedoopten een kerkgemeenschap vormen? Hierin zit al de essentie van de omwenteling gevat die we konden vaststellen bij het vergelijken van de beide wetboeken. Niet het pastoraat staat voorop, maar het samen als gedoopten gestalte geven aan de kerkgemeenschap door te leren, te dienen en te vieren.

Mijns inziens kunnen (synodale) gesprekken over en het daarin delen van ervaringen met verwelkomend, uitnodigend en diaconaal kerk-zijn deze attitude helpen ontwikkelen en postvatten. Alleen al een eerlijke uitwisseling over wat je zou tegenhouden om je buurman of -vrouw uit te nodigen komende zondag mee te gaan naar de kerk, brengt vermoedelijk allerlei zeer wezenlijke vragen en gevoelens aan de oppervlakte. Elkaar daarin serieus nemen en waar mogelijk iets met die vragen en gevoelens doen, zal de kwaliteit van zowel het persoonlijk geloof als die van de geloofsgemeenschap verbeteren. Het beste wat we te bieden hebben is namelijk onszelf. De geloofsgemeenschap zelf is immers zowel het teken als het instrument van de innige vereniging van alle mensen met God die zich kenmerkt als communio, participatio en missio: Vader, Zoon en Heilige Geest.

6. Afrondend: communiceren wat je bent

Afrondend wil ik daarom iets zeggen over communicatie. Een belangrijke regel van succesvolle communicatie met het oog op werving (of het nu gaat om leden, personeel of kopers van een product) is dat je alleen succesvol kunt zijn indien je tot uitdrukking brengt wat je werkelijk bent.

Wanneer je bijvoorbeeld een vakantiehuisje aanbiedt met foto’s van zonovergoten stranden en gouden douchknoppen, maar in werkelijkheid blijkt het een zeer slecht onderhouden chaletje te zijn in een schaduwrijke duinpan, weet je zeker dat klanten je ontevreden de rug toekeren. Je kunt het onderkomen alleen dan blijvend succesvol verhuren als je eerlijk zegt wat je in de aanbieding hebt. Wil je iets anders aanbieden, dan zul je moeten vernieuwen (hervormen).

Zo werkt het voor ons als Kerk ook. We kunnen maar uitdragen wat we zelf zijn. En wil die communicatie authentiek wezen, dan zullen we ook echt moeten houden van de gemeenschap waartoe we uitnodigen en waarin we verwelkomen. Betekent dit dat die gemeenschap immer hetzelfde moet blijven? Neen, niet voor niets zegt het Concilie: semper reformanda.

Deze communicatie grondregel is mijn reden geweest om veel aandacht te vragen voor de huidige context. Je kunt niet duurzaam mensen voor Christus’ Kerk winnen door te verbloemen wat er gaande is. We hoeven het natuurlijk ook niet zwarter te presenteren dan nodig. Serieus en synodaal aan de slag gaan met de problemen die voorliggen, zal naar mijn overtuiging vruchten afwerpen. Althans, we mogen dan in ieder geval zeggen dat we hebben gedaan wat in onze macht ligt.

We mogen in dit licht nooit vergeten dat communiceren onze corebusiness is. Het is volgens mij geen toeval, dat communio en communiceren dezelfde stam hebben. Communio vraagt communicatie. In de kerk weten we dat communiceren bovendien twee betekenissen in zich draagt. Naast de gebruikelijke seculiere, ook het religieuze van deelnemen aan de tafel van de Heer en zo deelkrijgen aan zijn verrijzenisleven. Ook daarvoor geldt evenwel, dat wil het vruchtbaar worden dit communiceren een communio veronderstelt die communiceert. Alleen al daarom is de synodale weg geboden willen we op welke manier dan ook missionair zijn.



[1] Vgl. Jozef kardinaal de Kesel, Geloof & godsdienst in een seculiere samenleving, Antwerpen: Halewijn, 3e druk 2021, pag. 12.

[2] Dit slechts één voorbeeld. De biografie van de heilige Franciscus van Assisi kan hier ook genoemd worden. Ook hij werd doorheen een bekeringservaring geroepen Christus’ Kerk te herstellen.

[3] Wat niet wil zeggen dat er met betrekking tot de leer en de daaruit voortvloeiende discipline (regels) van de Kerk heus nog wel denkwerk te doen is. Ook los daarvan is er natuurlijk de immer actuele vraag naar goede hermeneutiek.

[4] Vgl. Fr. James Mallon, Als God renoveert, De parochie van onderhoud naar bloei, Baarn: Adveniat 2019, pag. 11.

[5] Let op! Het is van belang op te merken dat het woord fusie binnen dit type literatuur een meerduidig begrip is. Een fusie kan een vorm van samenwerking betekenen, maar ook een volledig juridisch in elkaar versmelten tot één nieuwe non-profitorganisatie. Alle varianten daartussen worden hier ook met het woord fusie aangeduid. Volgens mij bekent deze brede definitie dat ongeacht de gezochte vorm van ‘fusie’ je altijd tegen dezelfde dikwijls frustrerende dynamieken aanloopt.

[6] Vgl. Jan Bultsma, Focus op fusie in de non-profitsector, de chronische onderschatting van het fusieproces, Assen: Van Gorcum 2004, pag. 5

[7] Vgl. Jan Bultsma, genoemd werk, pag. 3.

[8] Dit paragraafje sluit ook aan bij wat nog volgt onder 4.2..

[9] Vgl. De regel van Benedictus in de taal van onze tijd, Koningsoord/Zevenkerken 1996, pag. 20+21.

[10] Het is een keuze om hier niet in te gaan op een aantal keerzijdes van de vrijwilligerskerk, zoals die concreet gestalte kreeg. Het zou ons te ver wegvoeren van ons onderwerp. Ik noem hier een paar onderwerpen die nader overwogen zouden kunnen worden: 1) het meeste vrijwilligerswerk was op de eigen kerkgemeenschap gericht en had niet veel uitstraling ad extra; 2) niet zelden werd het beleefd als een meewerken met de pastoor, als een ontlasten van de pastorale beroepskrachten, waarmee het in essentie hoogst klerikalistisch was; 3) in zijn concrete uitwerking was de vrijwilligerskerk ook een vergaderkerk, welke indruk hebben kinderen en kleinkinderen daardoor eigenlijk van de geloofsgemeenschap gekregen? (Vgl. Onderzoek dr. Toke Elshof)

[11] Vgl. Das Wort und das Fleisch - Ein Atlas der Christenheit | Der Podcast von Thorsten Dietz und Martin C. Hünerhoff (wort-und-fleisch.de), d.d. 19 januari 2022.

[12] In deze zelfde lijn is het belangrijk oog te hebben voor diverse (sub)culturen in de samenleving. De groeiende groep migranten in onze Nederlandse Kerk mag mede in dit licht niet over het hoofd gezien worden.