De ordening van de Kerk
De structuur van de Rooms Katholieke Kerk
1. Inleiding
“Since our present Pope Benedict XVI is an accomplished musician, forgive me for comparing the Church to an orchestra: the Church of Rome, and therefore the Bishop of Rome, plays the First violin and not the conductor.”
Mgr. Jacques Perrier, bisschop van Tarbes & Lourdes
In: Lourdes for Today and Tomorrow (p.110)
Wie zich een voorstelling maakt van de wijze waarop de Rooms Katholieke Kerk is gestructureerd, zal vermoedelijk als eerste een piramide voor zich zien. De paus aan het hoofd, kardinalen daaronder en helemaal onderaan de gewone gelovige. Toegegeven, deze voorstelling is lang door de Kerk zelf opgeroepen en ook wel gepromoot. Nog eens toegegeven: wie het wetboek van canoniek recht (CIC) er op naslaat, zal weldegelijk een piramidestructuur kunnen herkennen. Toch is het onvoldoende precies om van een piramide te spreken, zoals bovenstaande citaat al meteen wil duidelijk maken. Wie over de structuur van de Kerk nadenkt, zal ook en vooral een netwerk zien dat als een goed samenspel functioneert. Bovendien wordt de geloofsgemeenschap niet slechts op één wijze geordend. In dit paper wordt getracht een genuanceerder beeld te geven van hoe onze kerk in elkaar zit. Al ontkomen we vanwege de bedoelde bondigheid niet aan lange halen en misschien wat onnauwkeurigheden.
2. Een hiërarchische kerk
Spreken over hiërarchie voert onze gedachten bijna als vanzelf naar een soort militaire ordening. Met het oog op de kerkgemeenschap is de term daarom misleidend. Als het Tweede Vaticaans Concilie in de constitutie over de Kerk een hoofdstuk aan de hiërarchie wijdt, wordt meteen duidelijk gemaakt dat dit woord wil duiden op de ambten die door Christus zijn ingesteld. Waarbij als eerste gesproken wordt over de apostelen en daarna over de bisschoppen als hun opvolgers. Onder de bisschoppen bevindt zich de paus als bisschop van Rome, die een sleutelrol vervult (orkestleider). Aan het einde van dit hoofdstuk gaat het over de priesters en diakens.
Hiërarchie in kerkelijk spreken gaat niet als eerste over een bevelstructuur, maar over de aanwezigheid van verscheidende ambten die bedoeld zijn om de Kerk te ondersteunen. Het woord hiërarchie wijst daarom als eerste op de sacramentele structuur van de Kerk door een onderscheid te maken tussen gedoopte leden en degenen die op voordracht van kerkgemeenschap wijdingen hebben mogen ontvangen en daarom diaken, priester of bisschop zijn geworden. Dit is het meest fundamentele structuurbeginsel. Als lid van de kerk ben je gedoopt en deel je in het gemeenschappelijke priesterschap van heel de Kerk. Onder de gedoopte leden zijn er die bovendien de wijding tot diaken, priester of bisschop hebben mogen ontvangen. Nog steeds gedoopt, delen zij nu in het ambtelijk priesterschap van Christus de hogepriester van de kerk, hoofd van zijn heilig Lichaam.[1] Deze ordening is wezenlijk voor de kerk. Een verdere ordening zoals hierna besproken wordt, is van deze ordening afgeleid.
3. De Kerk als netwerk
Een bisschop wordt gewijd voor een concrete plaats. Of beter gezegd: voor een bepaalde kerk. Bijvoorbeeld voor de kerk van Utrecht of Groningen-Leeuwarden. In de kathedraal staat de bisschopszetel als teken daarvan. Hulpbisschoppen krijgen daarom een titulair bisdom, zodat ze toch als bisschop verbonden zijn met een bisschopszetel op een bepaalde plaats. Ook al is die zetel niet meer verbonden met een actief bisdom.
Dit is van belang, omdat in het katholieke denken een kerk hetzelfde is als een bisdom. Het bisdom is een hele kerk. Dit bisdom kan gekenmerkt worden door een bepaald territorium, maar ook door een bepaalde groep mensen. De aanwezigheid van een bisschop maakt de kerk compleet. Zoals ook de aanwezigheid van gelovigen, het vieren van het kerkelijk jaar en de sacramenten van essentieel belang zijn. Daarbij wordt tevens de verbondenheid met de bisschop van Rome, de paus, en zodoende alle andere bisschoppen als wezenlijk gedacht. Zo’n kerk, een bisdom, heet een particuliere kerk.
De wereldkerk bestaat dus uit een verzameling particuliere kerken, waarbij gerust mag worden gezegd dat de som meer is dan zijn delen. De Kerk is zodoende een gemeenschap van kerken, die ieder geleid worden door een bisschop. De onderlinge verbondenheid is van groot belang. Minstens om in gezamenlijkheid de leer van het evangelie in waarheid te kunnen verkondigen. Daar waar kerken zich in elkaar herkennen en zodoende elkaar erkennen, kunnen we er in geloof zeker van zijn dat wat we geloven waarheid is en ons leven geeft. Platter gezegd: de gemeenschap geeft ons de zekerheid dat we onszelf niet voor de gek houden. Dit zal verderop, in de laatste paragraaf, nog wat worden toegelicht.
Een bisschop kan natuurlijk nooit met alle bisschoppen tegelijk goede banden onderhouden. Als nu echter alle bisschoppen (en daarmee alle bisdommen) een goede band onderhouden met de bisschop van Rome, dan hoeft dat ook niet. Waar een bisdom x en het bisdom Rome elkaar herkennen en erkennen, strekt die herkenning en erkenning zich ook uit naar alle andere bisdommen die net zulke banden hebben met Rome. Hier zie je dus eerder een netwerk ontstaan van kerken die met elkaar communiceren en daarom een communio vormen, dan een strikt hiërarchische structuur in militaire zin. Als gemeenschap van kerken (bisdommen) is de wereldkerk een netwerk van kerken die elkaar steunen, corrigeren en dragen: zoals vrienden doen. Daarin heeft de bisschop van Rome een sleutelpositie. Deze sleutelpositie wordt soms in meer of mindere mate hiërarchisch uitgeoefend in de zin van een bevelstructuur, maar dat is niet het onderliggende meer theologische fundament. Zonder schroom kan er daarbij op worden gewezen dat de sleutelpositie van de bisschop van Rome als opvolger van de apostel Petrus niet ter discussie kan staan. Wel echter de wijze waarop deze functie wordt uitgeoefend in gemeenschap met de gehele Kerk. Paus Johannes Paulus II heeft in zijn encycliek Ut unum sint nog tot een discussie over de functie-uitoefening van de paus opgeroepen. Deze uitnodiging tot discussie is echter nooit overtuigend opgepakt en ligt nog steeds.
4. Drie niveaus van pastoraat.
Als we al van een hoog/laag structuur willen spreken, dan is die het gemakkelijkst te herkennen in de drie niveaus van pastoraat die de katholieke kerk kenmerken.
Het eerste niveau is dat van de herder van de universele kerk, de paus te Rome. Het tweede dat van een bisschop in zijn bisdom en de derde dat van de pastoor in zijn parochie. De functies van paus, bisschop en pastoor zijn parallel aan elkaar. Hun taakomschrijvingen komen behoorlijk met elkaar overeen. Het grootste verschil is de reikwijdte van hun functie-uitoefening. Alle drie functies betreffen zowel het verkondigen van het evangelie en het getrouw uitleggen ervan, het heiligen van de gemeenschap en het besturen/leiden van dat deel van het Godsvolk dat toevertrouwd werd. De paus doet dit voor de wereldkerk, de bisschop voor het hem door de paus toevertrouwde bisdom en de pastoor voor de hem door de bisschop toevertrouwde parochie. Waar overigens een bisdom een hele kerk is, is de parochie dat niet. De parochie is een deel van het bisdom en blijft daarmee afhankelijk van de bisschop.
Alle drie de functies kennen ondersteunende functies. Die lopen in zekere zin ook parallel.
4.1. Ondersteuning van de paus
De paus is bisschop van Rome en heeft dus dezelfde taken als welke bijvoorbeeld de bisschop van Groningen-Leeuwarden heeft ten aanzien van zijn bisdom. Omdat de paus daar geen of weinig tijd voor heeft, stelt hij iemand aan om het “gewone” bisdomwerk te doen. De wijze waarop dit verder werkt is gelijk aan elk ander bisdom en wordt in de volgende paragraaf besproken.
Als herder van de universele kerk wordt de paus bijgestaan door de pauselijke curie. Dit is een groep van diverse instellingen die als waren het ministeries een deel van het werkveld overzien. Een compleet overzicht ervan is te vinden op de website van het Vaticaan. Deze congregaties en raden zijn betrekkelijk klein van opzet. Ze worden doorgaans geleid door een daartoe vrijgestelde kardinaal (de prefect) en een eveneens daartoe vrijgestelde (titulaire) aartsbisschop (de secretaris). Daaronder sorteren de ondersecretarissen en het andere personeel. Dit kunnen ook leken zijn. Met name de congregaties worden gevormd door een groep (congregatie) kardinalen en bisschoppen. Daarvan wonen enkelen in Rome, maar vele ook niet. Ze komen op jaarlijkse basis plenair bijeen. Lopende zaken worden behartigd door de in Rome wonende leden. Rondom zo’n congregatie bevindt zich een groep van consultoren. Dit zijn meestal goed bekendstaande theologen of anderszins deskundigen die van over de hele wereld komen. Zij krijgen de belangwekkende stukken onder ogen en worden geacht vanuit hun achtergrond stevig houtsnijdend commentaar te geven. De curie kan daarnaast nog gebruik maken van de kennis van pauselijk erkende universiteiten en faculteiten, ook die vind je over de hele wereld. Al met al opereert de pauselijke curie zodoende in een Italiaans klimaat behoorlijk internationaal.
Het kardinalen college vormt een bijzondere groep van helpers van de paus. Een kardinaal is een aartsbisschop die door de paus tot kardinaal is verheven. Qua wijding is een kardinaal niets meer of minder dan de paus of willekeurig welke andere bisschop. Het kardinalencollege komt historisch gezien voort uit de eigen clerus van het bisdom (daarover straks meer). Ze zijn als het ware de (hulp)bisschoppen, priesters en diakens van het bisdom Rome. Daarom hebben kardinalen ook allemaal een titelkerk, een titeldiaconie of een titelbisdom. Ze hebben verder geen enkele taak in die kerk, want het werk wordt gedaan door de gewone hulpbisschoppen, priesters en diakens van het bisdom Rome. Het gaat bij de titels van de kardinalen enkel om het uitdrukken van de verbondenheid. De kardinalen zijn de belangrijkste raadgevers van de paus. Daarnaast zijn zij degenen die een paus kiezen als er door diens overlijden een nieuwe gekozen moet worden.
Een ander belangrijk instrument is de bisschoppensynode. Een soort raad van bisschoppen die bij elkaar wordt geroepen om belangrijke thema’s te verkennen en bespreken. Deze synode is tevens een belangrijke uitdrukking van de collegialiteit tussen de paus en de andere bisschoppen.
4.2. Ondersteuning van de residerend bisschop
Ook de residerend bisschop, dat is de bisschop die een actief bisdom bestuurt, wordt ondersteund door verschillende mensen en instanties. Dit geheel wordt eveneens wel een curie genoemd.
De eerste helper is de vicaris-generaal, die de plaatsvervanger van de bisschop is bij diens afwezigheid. Daarnaast zijn er bisschoppelijk vicarissen. Zij behartigen zaken voor een door de bisschop afgebakend gebied of themaveld. Zowel de vicaris-generaal als de bisschoppelijk vicarissen kunnen hulpbisschop zijn, maar zijn in ieder geval priester. In hun functie zijn het alter-ego’s van de bisschop. Dat wil zeggen: hun bevoegde beslissingen worden geacht beslissingen van de bisschop te zijn en hebben daarom hetzelfde gewicht. Bisschop en vicarissen worden bijgestaan door de kanselier, de econoom en een groep andere medewerkers. De inrichting en werking van dit bureau is voor een groot deel naar de wens van de bisschop. Onder hen kunnen zich ook zogeheten bisschoppelijk gedelegeerden bevinden. Functionarissen die een bepaald beleidsterrein als uitvoerders behartigen.
Het kathedrale kapittel (of het college van consultoren[2]) vormt het belangrijkste adviesorgaan. Hierin zitten priesters, ze worden als leden van een kapittel kanunniken genoemd, die in verschillende aangelegenheden gehoord moeten worden. Als de bisschopszetel vacant komt, neemt het kapittel het bestuur waarnemend over en stelt een lijst op van drie geschikte kandidaten om de nieuwe bisschop te worden.
Naast het kapittel is er ook nog de priesterraad. De leden hiervan – uiteraard priesters – worden deels door de bisschop benoemd en deels door de priesters gekozen. De priesterraad is eveneens een adviescollege dat in verschillende zaken gehoord moet worden. Met name als het gaat om pastoraal beleid. De priesterraad is er een uitdrukking van dat de bisschop en de priesters samen één groep vormen. Het verkondigen, heiligen en leiden doet de bisschop met de priesters. Bisschop en priesters vormen samen het presbyterium van een bisdom.
Elk bisdom heeft een Raad van economische aangelegenheden (REA), die bisschop assisteert bij economisch beleid. Met name beslissingen met grotere financiële consequenties kunnen niet zonder de REA genomen worden. Er kunnen eventueel nog andere adviesraden zijn, maar dat is naar het oordeel van de bisschop.
Gewoonlijk worden de priesters, diakens en andere pastorale beroepskrachten eveneens helpers van de bisschop genoemd. Met recht en reden. Hun werk als verkondigers van het geloof en leiders van een deel van de gemeenschap, speelt zich meestal af in parochies.
4.3. Ondersteuning van de pastoor
Hoewel we niet gewend zijn om op een dergelijk manier te kijken, heeft ook de pastoor als eindverantwoordelijke priester van een parochie een eigen curie. De pastoor kan worden bijgestaan door parochievicarissen: priesters die wel in de parochie werken, maar dus geen pastoor zijn. Sommige priesters worden als assistent benoemd, omdat hun taak bijvoorbeeld alleen liturgisch is. De pastoor kan ook worden bijgestaan door diakens en pastoraal werker/werksters. Al deze functionarissen zijn door de bisschop benoemd en gezonden. Ze werken bijvoorkeur als een hecht team, maar onder leiding van de pastoor.
Vervolgens zijn er eventueel andere functionarissen, zoals bijvoorbeeld een koster, secretariaat, een dirigent/muziekleider en eventueel parochieassistenten. Zij hebben vooral uitvoerende taken onder verantwoordelijkheid van de pastoor.
Het kerkbestuur functioneert ongeveer zoals de REA voor het bisdom doet. In Nederland is het echter zo geregeld dat waar het om grond, geld, gebouwen en eventueel personeelsbeleid gaat kerkbestuur en de pastoor (als lid en voorzitter) samen besturen, als een college.
Een parochieraad of parochievergadering heeft een adviserende functie met het oog op het pastoraal beleid. Dikwijls worden kerkbestuur en parochieraad samengevoegd tot een parochiebestuur. Niet zelden hebben pastorale beslissingen en financieel beleid veel met elkaar te maken. Door aan een tafel dit deels adviserend en deels besluitvormend te behandelen werkt de parochieorganisatie efficiënter. Overigens is het goed op te merken dat de pastoor, ondanks zijn met het kerk-/parochiebestuur gedeelde taak, zelf de eindverantwoordelijkheid heeft over alles wat er in of door de parochie gebeurt. Deze eigen en deels onderscheiden verantwoordelijkheden vragen in de Nederlandse situatie van alle betrokkenen een grote gevoeligheid voor ieders eigen rol en de uitoefening daarvan.
Een parochie kan verschillende werkgroepen bevatten. Zij werken onder verantwoordelijkheid van pastoor en bestuur en hebben meestal uitvoerende taken. Het bestuur kan tevens bestuurlijke commissies instellen, die vaak (al dan niet tijdelijk) beleidsvoorbereidend of beleidsondersteunend werk doen.
5. (Aarts)bisschoppen, provincies en conferenties.
Elk bisdom, elke particuliere kerk, is een volledige kerk. Dit wordt kerkjuridisch uitgedrukt door te zeggen dat de bisschop van een bisdom (dus een residerend bisschop) onmiddellijke macht heeft. Met andere woorden: een bisschop kan in zijn eigen bisdom eigen beslissingen nemen. Al wordt hij wel geacht de goede banden met Rome en zodoende de rest van de universele kerk te bewaren. De ene bisschop heeft niets te zeggen over een andere. Ook een kardinaal of aartsbisschop niet.
De wereldkerk is van oudsher onderverdeeld in kerkprovincies. De belangrijkste bisschopszetel van zo´n kerkprovincie wordt een aartsbisschoppelijke zetel genoemd. Dit levert de bisschop op die zetel de titel aartsbisschop op. Daarmee heeft hij protocollair voorrang op de andere bisschoppen, maar toch geen macht in andere bisdommen. Enkel in geval van ernstige situaties en afwijkingen is het de aartsbisschop (of anders de oudste bisschop) die als eerste aan zet is.
Tegenwoordig is de kerk niet alleen verdeeld in kerkprovincies, maar ook in bisschoppenconferenties. Een bisschoppenconferentie kan uit meerdere kerkprovincies bestaan. In Nederland vallen bisschoppenconferentie en kerkprovincie samen, in bijvoorbeeld Duitsland niet. Heel Duitsland is één conferentie, maar er zijn meerdere kerkprovincies. Zo is het meestal: één land één conferentie. Per land worden gemeenschappelijke zaken behartigd zoals het vertalen en uitgeven van liturgische boeken. Ook wordt dikwijls landelijk de deelname aan het maatschappelijk debat gereorganiseerd. De CIC en de diverse liturgische rubrieken voorzien ook nog in enkele regelingen die door de bisschoppenconferentie nader ingevuld moeten worden.
6. Religieuzen
In de kerkgemeenschap wordt onderscheid gemaakt tussen leken en clerici, dus de gedoopte leden en de daarna ook nog gewijde leden. Er is echter ook nog een onderscheid tussen religieuzen en niet religieuzen. Deze indeling loopt dwars door de gedoopte en gewijde leden heen.
Religieuzen zijn op diverse manieren georganiseerd. Vaak afhankelijk van hun eigen charisma, hun missie ofwel doelstelling. In vooral de grotere ordes en congregaties is er een structuur herkenbaar die lijkt op de drie niveaus van pastoraat: de generaal overste, een provinciaal overste en een regionaal- of huisoverste. Allemaal weer bijgestaan door een kleine of grotere raad.
Doelstellingen van religieuze gemeenschappen zijn dikwijls of van beschouwende (contemplatieve) aard of juist actief. In het eerste geval ligt er een accent op het God zoeken en dienen in gebed en meditatie. De actieve orden leggen zich toe op charitatief werk of andere diensten ten bate van kerk en wereld. Er zijn ook religieuze gemeenschappen die daartussen nadrukkelijk het midden willen zoeken.
Eigenlijk alle religieuzen leven volgens een regel, waarin het eigen charisma gevat is en aan de hand waarvan het bewaard wordt. Zo heb je onder andere de regel van Benedictus, de Regel van Augustinus en de Franciscaanse levensvorm. Jongere orden stellen soms ook hun eigen regel op.
7. Nut en noodzaak van een kerkordening
Een terechte vraag zou kunnen luiden waarom de kerkgemeenschap zich zo nadrukkelijk ordent. Er zijn immers ook christelijke groepen die althans belijden van ordening af te zien. Het eerste antwoord luidt dat we al in Jezus’ optreden een ordening bemerken, terwijl het joodse volk eveneens altijd een ordening heeft gekend. In de evangeliën lezen we hoe er een onderscheid bestaat tussen Jezus zelf, de twaalf, de leerlingen en de grote menigte van belangstellenden. Jezus is degene die op mensen een bijzondere aantrekkingskracht heeft omwille van zijn woorden en daden. Om Hem draait het, terwijl Hij voortdurend naar zijn Vader wijst. Er vormt zich een groep mannen en vrouwen die als de leerlingen nauw met Jezus optrekken. Tegelijk wijst Jezus er zelf twaalf aan, de apostelen. Simon krijgt te midden van die twaalf een eigen plaats en als teken daarvan een andere naam: Petrus. Regelmatig spreekt Jezus tot een grote menigte: mensen die klaarblijkelijk niet voortdurend met Jezus optrekken, maar Hem wel volgen. In het Nieuwe Testament ontdekken we verder dat de vroegste gemeenschappen ook ordeningen kende. Paulus’ beeld van de Kerk als Lichaam spreekt daarvan en wijst op de onderlinge afhankelijkheid. Er is onderscheid, er wordt ook leiding uitgeoefend, maar (ideaal gesproken) geen afbreuk gedaan aan de unieke betekenis van ieder lid van de geloofsgemeenschap.
Naast deze korte Bijbelse blik, is het minstens zo nuttig om na te gaan wat de kerkelijke ordening vandaag de dag voor betekenis kan hebben. Daaromtrent wil ik één lijn van gedachten kort uitwerken: namelijk de kerkorde als waarborg van de waarheid van ons geloof. Hierboven stipten we het al even aan.
Het lijkt mij van enorm belang ons te realiseren, dat we het geloof niet zelf hebben bedacht. We spreken ten aanzien van het christendom van een openbaringsgodsdienst, wat wil zeggen dat niet wij God verzinnen, maar God – Schepper van hemel en aarde – ons het leven geeft én zich aan ons heeft bekendmaakt. Een openbaring die gepaard gaat met een vriendschapsverzoek. Dit “aanzoek” speelt zich af in ons hart, maar kan niet zonder de hulp van medemensen. We kunnen God namelijk alleen beter leren kennen, doordat anderen ons helpen op zijn spoor te komen en te blijven. Alleen al het feit dat we zichtbare tekens van geloof bouwen (bijvoorbeeld kerkgebouwen) en de Bijbel als voornaamste geloofsboek hooghouden en doorgeven, is daarvan een belangrijk bewijs. Met andere woorden: de vraag naar ons geloof (onze mate van vriendschap met God) wordt aan ons gesteld, doordat anderen geloof voorleven. Eenmaal nieuwsgierig geworden, doet zich de vraag voor wie God dan voor ons wil zijn en wat wij voor Hem kunnen doen. Mij dunkt dat die vraag alleen een overtuigend antwoord vindt, wanneer die gesteld en beantwoord wordt te midden van de kerkgemeenschap. Door met elkaar te spreken (communiceren!) over ons geloof, ons uitend in ritueel, gebed, woord, daad, maar soms ook in twijfel, kunnen we elkaar herkennen en daarna tevens erkennen als medegelovigen. Als we nu allemaal vanuit wat ons omtrent geloof is aangereikt tot een bepaalde overtuiging blijken te zijn komen dan mogen we in geloof aannemen dat hoe we met God leven beantwoordt aan zijn beste bedoelingen en geen eigen verzinsel is. Voorwaarde is uiteraard wel dat iedere deelnemer geloof zoekt en tracht te beantwoorden met openheid voor wat de heilige Geest aan, in en met ons wil doen. [3]
De ordening van de kerk (die naar katholiek inzicht in belangrijke mate door God gegeven is) staat ten dienste van dit proces van telkens met open hart, hoofd en handen blijven spreken over ons geloof als cadeau. Om dit cadeau te blijven verstaan en maximaal te kunnen beantwoorden. Het geloof is zo een gave die we door de geschiedenis van God met de mensen aangeboden krijgen, die nu geleefd moet worden en welke steeds naar de toekomst wijst. Zodat het ons goed gaat en we elkaar wereldwijd en in alle tijden vast kunnen houden als in de Geest verzamelde broeders en zusters van Christus, die trouw aan Hem (Jezus Christus de dirigent) in perfecte harmonie en melodieus samenspel (denk aan het orkest!) de liefde van de Vader aanvaarden en beantwoorden.
8. Functies in de kerk
Omdat er zoveel functies en titels zijn in onze kerk, hier een opsomming met uitleg van de meest voorkomende.
Aartsbisschop = de bisschop van een aartsbisdom en daarmee het hoofd van een kerkprovincie.
Abt = het hoofd van een monnikenklooster. Het zijn vooral de kloosters in de benedictijnse traditie die van een abt spreken.
Abdis = het hoofd van een monialenklooster. Eveneens vooral een courante benaming binnen de orden met de regel van Benedictus. Ook de clarissen spreken van een absis.
Apostolisch administrator = een door de paus benoemde bisschop of priester die de lopende zaken in een bisdom waarneemt wanneer de bisschopszetel vacant is gekomen. De paus heeft de mogelijkheid om deze waarnemer alle bevoegdheden te geven die ook een residerend bisschop heeft. De administrator beëindigt zijn taak zodra de nieuwe bisschop letterlijk op de bisschopszetel heeft plaatsgenomen.
Assistent = een priester die voor een kleine vaak liturgische taak aan een parochie is verbonden.
Bisschop = iemand die de bisschopswijding heeft ontvangen. Het woord wordt ook gebruikt voor de bisschoppen die een eigen bisdom besturen als residerend bisschop. Een bisschop kan alle zeven sacramenten bedienen/assisteren.
Bisschoppelijk vicaris = een priester (of hulpbisschop) die de bisschop bijstaat in het bestuur van het bisdom. De bisschoppelijk vicaris heeft binnen het hem toebedeelde bereik dezelfde uitvoerende macht als de bisschop.
Catechumeen = een geloofsleerling die door de zalving met catechumenenolie is opgenomen in de gemeenschap van de kerk. Deze opname wordt voltooid door het ontvangen van doopsel, vormsel en eucharistie. Een catechumeen deelt al in het kerkelijk leven, maar zal pas na het doopsel deelnemen aan het ontvangend vieren van de sacramenten.
Clericus = iemand die tot de clerus behoort doordat hij een wijding heeft ontvangen. Diakens, priesters en bisschoppen zijn dus clerici en daarmee geen leken meer.
Diaken = iemand die de diakenwijding heeft ontvangen. Deze wijding is de eerste graad van het wijdingssacrament. Een diaken kan werkzaam zijn in een parochie, maar ook andere taken hebben binnen de kerk. Het diakenambt is bijzonder gericht op de dienst aan mens en samenleving. Waar het de bediening van sacramenten aangaat kan de diaken het doopsel toedienen en bij het huwelijk assisteren.
Diocesaan administrator = Een door het kapittel (of Consultorencollege) aangewezen priester die de lopende zaken behartigt in de tijd dat een bisschopszetel vacant is. Indien de Paus een apostolisch administrator heeft benoemd, zal het kapittel niet nog zelf een administrator benoemen. De administrator beëindigt zijn taak zodra de nieuwe bisschop na zijn benoeming letterlijk op de bisschopszetel heeft plaatsgenomen.
Gerechtsvicaris = Officiaal
Hulpbisschop = een bisschop die verbonden is aan een titulaire bisschopszetel, dus van een nu niet meer actieve particuliere kerk, en verbonden aan een “gewoon” bisdom. De residerend bisschop benoemd een aan zijn bisdom verbonden hulpbisschop altijd tot bisschoppelijk vicaris of tot vicaris-generaal.
Kardinaal = (titulair) aartsbisschop die door de paus is opgenomen in het kardinalen college. Men spreekt in dit verband van het creëren van een kardinaal. Kardinaal is een titel, die een bijzondere verbondenheid met de bisschop van Rome inhoudt. Deze band wijst historisch naar de eigen clerus van het bisdom. Zodoende zijn er kardinaal diakens, priesters en bisschoppen (als titels!), die zodoende een titeldiaconie, -kerk, of –bisdom hebben. Het kardinalencollege is het belangrijkste adviesorgaan voor de paus inzake zijn verantwoordelijkheid voor de wereldkerk. Dit college kiest bij overlijden van de paus een nieuwe, doch niet perse uit hun eigen midden.
Leek = iemand die gedoopt is en op die wijze volledig deel uitmaakt van de kerkgemeenschap. Vaak heeft het woord leek een negatieve bijklank. In het kerkelijk spraakgebruik moet het gezien worden als een eretitel, want het is geweldig mooi om bij Christus’ Kerk te horen.
Monnik = een man die is ingetreden in een klooster. Deze benaming wordt aldus vrij algemeen gebruikt. Vanuit het perspectief van sommige kloostergemeenschappen zijn niet alle kloosterlingen monniken. Norbertijnen zijn bijvoorbeeld wel kloosterlingen, maar als reguliere kanunniken en noemen zichzelf daarom geen monnik.
Moniale = een vrouw die in een klooster is ingetreden. Ook hier geldt, net als bij de monniken dat de ordes zelf soms andere benamingen gebruiken die samenhangen met de oorsprong en de regel van de orde. Overigens wordt in het gewone spraakgebruik zelden van moniale gesproken. Dikwijls hoort men spreken van zusters of het minder fraaie nonnen.
Officiaal = een priester die door de bisschop is aangesteld als hoofd van de kerkelijke rechtbank. In de kerk bestaat er geen formele scheiding van machten. De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht liggen allemaal bij de bisschop. De vicaris-generaal en de bisschoppelijk vicarissen delen in de uitvoerende macht. De officiaal deelt in de rechterlijk macht. Niet zelden zo, dat er toch een soort scheiding van machten ontstaat.
Parochievicaris = een priester die in de parochie werkt, maar geen pastoor is. Vroeger zou men van kapelaan spreken, maar deze functie wordt als parochietaak in de CIC niet meer genoemd. Soms wordt de aanspreekvorm kapelaan nog wel gebruikt in plaats van pastor.
Pastor = een aanspreektitel voor priester, in het bijzonder als deze werkzaam is in de parochie, maar niet tot pastoor is benoemd. Vaak is zo’n priester parochievicaris of assistent benoemd. In het Nederlandse spraakgebruik is de situatie gegroeid dat het woord pastor door de gelovigen ook wel wordt gebruikt als aanspreekvorm voor pastoraal werkers en werksters.
Pastoor = priester die door de bisschop is benoemd tot eindverantwoordelijke van een parochie.
Pater = de aanspreekvorm voor een priester die aangesloten is bij een religieuze gemeenschap.
Paus = de bisschop van Rome en opvolger van de apostel Petrus, die binnen het college van bisschoppen de eerste plaats in neemt. Qua wijding is hij gelijk aan alle andere bisschoppen, qua functie heeft hij een bijzondere zorg voor de eenheid van de Kerk. Vanwege die bijzondere verantwoordelijkheid heeft de Paus eigen bevoegdheden.
Priester = iemand die, na eerst diaken gewijd te zijn, de priesterwijding heeft mogen ontvangen. De priesterwijding is de tweede graad van het wijdingssacrament. Binnen de kerkgemeenschap kan een priester diverse functies vervullen. De meest voorkomende zijn die van parochievicaris en pastoor. De priester heeft ondermeer als taak om de sacramenten van doopsel, eucharistie, boete en verzoening, huwelijk en ziekenzalving te bedienen dan wel te assisteren. Wanneer een volwassene toetreedt tot de kerkgemeenschap dient de priester ook het vormsel toe. In andere gevallen is dit voorbehouden aan de bisschop.
Priesterstudent = een man die zich voorbereidt op het ontvangen van de priesterwijding.
Seminarist = hetzelfde als een priesterstudent.
Religieus = iemand die ingetreden is in een religieuze gemeenschap.
Vicaris-generaal = priester (of hulpbisschop) die de bisschop bijstaat in het bestuur van het bisdom en bij afwezigheid de bisschop vervangt. Qua bevoegdheden zijn de bisschoppelijk vicaris en de vicaris-generaal gelijk, met dit verschil dat een vicaris-generaal algemene bevoegdheden heeft tenzij de bisschop dit inperkt, terwijl de bisschoppelijk vicaris alleen bevoegd is op die gebieden die expliciet zijn toebedeeld door de bisschop.
Wereldheer = een priester die verbonden is aan een bisdom en niet bij een religieuze gemeenschap hoort.
[1] Volgens kerkelijk recht zijn ook de geloofsleerlingen lid van de kerk. Dit echter niet op blijvende wijze krachtens het sacrament van het doopsel, maar op grond van hun door de gemeenschap toegelaten zijn.
[2] Sinds de invoering van het nieuwe canonieke recht (CIC) in 1983 werd voor elk (Aarts)bisdom een college van consultoren verplicht. Dit college bestaat uit priesters die zitting hebben in de priesterraad en dient als adviesorgaan voor de bisschop, bestuurt het bisdom bij vacatie van de zetel en stelt de zogeheten terna op: de drie namen die aan de Paus worden gesuggereerd als nieuwe bisschop. Daar waar men een kathedraal kapittel had, kon het kapittel de taken van het consultorencollege vervullen. Dit is in alle Nederlandse bisdommen zo geregeld. Leden van het kathedrale kapittel hoeven evenwel geen lid te zijn van de priesterraad.
[3] Vgl. lumen Gentium 12: Ook aan de profetische taak van Christus heeft het geheiligde volk van God deel. Vooral door het geloof en de liefde te beleven, verspreidt het zijn levend getuigenis en als dankoffer brengt het aan God de vrucht van de lippen die zijn naam prijzen vgl. (Heb. 13,15). Het geheel van de gelovigen die de zalving van de Heilige ontvangen vgl. (Joh. 2,20) en (Joh. 2,27), kan in het geloof niet dwalen en deze bijzondere eigenschap brengt het door de bovennatuurlijke geloofszin van het hele volk tot uiting, wanneer het 'vanaf de bisschoppen tot en met de laatste lekengelovigen'22 inzake geloof en zeden zijn algemene overeenstemming doet blijken. Die geloofszin immers wordt door de Geest van waarheid opgewekt en ondersteund. Onder de leiding van het leergezag, dat het met getrouwheid opvolgt, aanvaardt het volk van God geen mensenwoord, maar, zoals het in werkelijkheid is, het woord van God vgl. (1 Tess. 2,13) en aldus blijft het onwrikbaar gehecht aan het geloof 'dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd' (Jud. 3), om er door juistheid van oordeel dieper in door te dringen en het vollediger in zijn leven toe te passen.