Betekenis van de kerk in de publieke ruimte

Reactie op de Pius-lezing door prof. dr. Wim van de Donk over de betekenis van de kerk in de publieke ruimte.

30 november 2018


1.

Als eerste dank voor de uitnodiging om een reactie te geven op de inleiding van professor Van de Donk. Ook aan hem veel dank. Al is het maar, omdat zijn woorden me weer aan het denken zetten over het nut van de Pius Almanak.

Want eigenlijk sta ik hier een beetje ongemakkelijk. Ik ben ingegaan op de uitnodiging van Leo Fijen, omdat het onderwerp me boeit en van belang lijkt. Maar als pastoor te Bolsward heb ik ons abonnement op de Pius Almanak al een paar jaar geleden laten opzeggen. U weet wel: bezuinigingen en zo. En daarbij: via Google hebben we sindsdien nog nooit mis gegrepen.

De Pius Almanak als platform, als ontmoetingsplaats spreekt me echter aan. Een soort katholiek Facebook waar we onderling kunnen netwerken en uitwisselen. Daarin inspiratie en bemoediging vinden, maar hopelijk ook aansporing. Want toen Jezus zijn leerlingen opriep om de netten uit te werpen, ging het er niet om in een veilig hoekje te kruipen om daar samen al of niet zielig te zijn. Dat was de kleine kiem van de kerk tussen Goede Vrijdag en Pinksteren voor even gegund, maar daarna niet meer.

We raken daarmee overigens aan één van mijn favoriete evangeliepassages. Namelijk die waarin Jezus de inmiddels na een lange nacht vergeefs vissen vermoeid geraakte leerlingen terug het water op stuurt. Duc in altum, vaar naar het diepe. Ik zie dat helemaal voor me: een timmermanszoon (wat weet die van vissen) die een paar ervaren vaklieden op een ongunstig tijdstip weer het water op stuurt om opnieuw de netten uit te werpen. En let op: rechts van de boot, niet links. Alsof de vissen niet onder de boot door kunnen zwemmen. En dan toch de wil om het te doen, toch bereid je kwetsbaar te maken voor spot en hoon, dan toch een grote vangst! Het is voor mij een beeld voor de kerk van vandaag, die het qua aanwas niet meer moet hebben van de geloofsopvoeding in de gezinnen, maar zich zal moeten richten op de vele mensen met wie we allang samen optrekken. Met wie we allang verbanden vormen, maar dikwijls nog niet in de kerk. Deze tijd lijkt niet het moment om grote vangsten te verwachten, maar op Jezus’ woord de netten andermaal uitwerpen: dat mag toch ook netwerken betekenen?

2.

Mij is gevraagd om te reageren vanuit een kerkelijk-bestuurlijk perspectief. Het lijkt me daarom nuttig om u eerst te zeggen wat vanuit dat oogpunt momenteel de grootste uitdagingen zijn. En als u me toestaat om het grote en zeer pijnlijke drama van het seksueel misbruik voor nu terzijde te laten liggen, kom ik voor de katholieke kerk in Nederland op drie grote thema’s. Als eerste het managen van de krimp, als tweede het realiseren van een generatiewissel en als derde de implementatie van het Tweede Vaticaans Concilie; en dan met name het ons toe-eigenen van het door dit concilie voorgehouden kerkbeeld.

Deze drie uitdagingen hangen natuurlijk met elkaar samen, al zou mijn stelling zijn dat alles afhangt van de laatste. Maar laat me u eerst kort meenemen langs de eerste twee.

Ik weet dat veel mensen moeite hebben met het idee van krimp managen. Puur vanuit een bestuurlijk oogpunt zie ik evenwel niet hoe we het anders moeten noemen. De kerncijfers zoals bijeengebracht door onderzoeken als ‘Religie in het publieke domein’ en in de jaarlijkse Kaski-rapporten liegen er niet om. De kerk is op z’n retour. Althans: de meetbare betrokkenheid daalt en daalt hard. Een dikke week geleden werd me nog voorgehouden dat wanneer we de lijn van het jaarlijks dalende kerkbezoek doortrekken, we in 2026 de laatste kerkganger zullen uitzwaaien. Dat is over acht jaar. Ter relativering: de laatste uitvaart is volgens dezelfde methode voor een aantal decennia later voorzien.

Dit neemt niet weg dat er wat moet gebeuren. Het meest hete hangijzer is het aantal kerkgebouwen. Vanuit gebruiksoogpunt zijn er voor de liturgie teveel kerken en daarbij steeds minder middelen om ze te onderhouden. Of de middelen zijn er wel, maar dan is er geen financiële ruimte meer voor voldoende pastorale beroepskrachten. Bovendien lopen we het gevaar dat op zich zeer betekenisvolle gebouwen ons gaan hinderen bij ons kerkzijn als samenhangend geheel van leren, dienen en vieren. Die drie zijn immers de manieren waarop we onze corebusiness realiseren. Namelijk gemeenschap zijn, Volk van God, gestalte van het Lichaam van Christus, hier op aarde Tempel van de Heilige Geest. Daartoe zijn we geroepen, daartoe bestaan we als gemeenschap, niet als gebouw.

En als we aldus met een organisatorische blik naar onze parochies kijken, dan valt nog wat op. Elke organisatie heeft een kernproces, iets waartoe je bestaat. In de flanken daarvan functioneren ondersteunende afdelingen: kantine, loonadministratie, schoonmaak, al dat soort dingen. Kijken we dan naar onze gemeenschappen dan zie je vaak een overvloed aan menskracht in de ondersteunende flanken, maar relatief weinig in het kernproces. Kerkschoonmakers, kosters, tuinploeg, bezorgers van kerkbladen etc. zijn er vaak nog best veel. Maar deelnemers aan catecheseavonden, parochianen die elkaar opzoeken om samen de Bijbel te lezen en te bidden, wekelijkse deelname aan de zondagsviering: dat lijkt veel minder. En een grote groep komt alleen als ze wat moeten doen, bijvoorbeeld zingen in het koor.

Omwille van onze dienst aan God en de naaste – en daarmee een betekenisvolle en relevante presentie in het publiek domein - zullen we hoe dan ook de krimp zelf moeten begeleiden en niet wachten tot we voor voldongen feiten staan en daardoor verhinderd worden te doen wat het beste is met het oog op onze kerntaken, namelijk leren, dienen en vieren.

Vanuit dezelfde cijfers wordt tevens duidelijk dat het nu dominante, dragende gedeelte van de kerkgemeenschap relatief oud is. We hebben te maken met een overdrachtscrisis. Niet dat er geen jongere gelovigen zijn. Althans, er is nog best een grote groep jongere gedoopte leden. Het lukt ons echter niet om samen met hen onze kerkgemeenschap vorm te geven. Ze voelen er zich kennelijk niet door aangesproken of merken dat de huidige vormgeving voor hun participatie onmogelijk maakt. Hier is werk aan de winkel. Mijn eerste neiging is daarbij om niet te denken: het ligt aan hun. Eerder zou ik willen vertrekken vanuit de gedachte: het ligt aan ons. Wij hebben mogelijk te weinig oor voor hun behoeften en verlangens. Ik heb daarom de gewoonte om, wanneer ik doopouders spreek, te vragen wat wij verkeerd doen. Deze vraag levert dikwijls heel mooie en bruikbare gesprekken op. Er is vaak geen gebrek aan geloof, maar aan geloofsvorming. En daarbij liggen de diepere redenen achter de haperende generatiewissel niet in ons geloof op zich, maar in de zich veranderende samenleving: politieke partijen, vakbonden, allerlei verenigingen hebben dezelfde problemen. Op dit vlak zie je dat we als kerk echt delen in dezelfde zorgen als de andere spelers in de publieke ruimte.

Dan de implementatie van Vaticanum II. Mijn grootste teleurstelling als beginnend priester in 2005 was te merken hoe ik opliep tegen een muur van onbegrip en onmogelijk te vervullen verwachtingen. Ik was met name tijdens mijn twee Romeinse studiejaren royaal ingevoerd geworden in het gedachtengoed van het Tweede Vaticaans Concilie: de Kerk is een gemeenschap van gedoopten. Allen delen in het gemeenschappelijk priesterschap, vormen samen het Volk van God, zijn deel van het ene Lichaam van Christus. En zij die uitgekozen worden voor het ambtelijk priesterschap ontvangen hun wijding ten dienste daarvan. In de praktijk merkte ik dat veel parochianen nog sterk dachten vanuit het clericalisme van de decennia voor het Concilie. Als ik tijdens een overleg met zoveel woorden een idee ter bespreking indiende, hoorde ik later terug dat de pastoor (ik was niet eens pastoor) besloten had. En als ik een zieke nog niet bezocht had, maar er was wel iemand van de bezoekgroep geweest, dan was er toch geen belangstelling vanuit de kerk gebleken. En hoeveel parochianen hebben me niet gezegd dat ze met hun inzet voor de parochie mij helpen. Steeds antwoord ik, dat er maar twee zijn die mij helpen: de secretaresse en de huishoudster. Al de anderen geven als parochiaan binnenkerkelijk gestalte aan hun gedoopt-zijn. Onder andere deze ervaringen maken dat ik soms somber vaststel dat het Tweede Vaticaans Concilie tot nu toe eigenlijk alleen nog maar cosmetisch is doorgevoerd. Ik ben er echter heilig van overtuigd dat we als kerk alleen maar toekomst hebben wanneer we ons toch en zeer indringend laten vormen door wat het jongste concilie ons te zeggen heeft.

3.

Vanuit dat Tweede Vaticaans Concilie kan gezegd worden dat de essentie van de Kerk niet los gedacht kan worden van koinonia, communio, oftewel gemeenschap. Daar ligt – naast onze daadwerkelijke diaconale inzet vanuit de beginselen van het katholiek sociaal denken - een belangrijke bijdrage die we als kerk aan de samenleving kunnen leveren. Bijvoorbeeld om te laten zien hoe je katholiek kunt zijn. Ik bedoel dit. Een van de implicaties van katholiciteit in het kader van een wereldkerk is dat het evangelie in elke cultuur thuis is. In de Kerk komen al die culturen bij elkaar. Eenheid in verscheidenheid is er alleen al daarom een kenmerk van. Onze samenleving, professor Van de Donk zei het al, heeft baat bij een niet per se grote, maar wel vitale en geloofwaardige kerk die nadrukkelijk wereldkerk is.

We hebben onnoemelijk veel ervaring met hoe wegen te vinden in omgaan met soms moeilijke verschillen en daaraan verbonden moeilijke geschiedenissen. Al in de eerste eeuwen bracht de kerk, tegen de toenmalige opvattingen in, alle lagen van de bevolking bijeen. Met alle problemen van dien. We zijn als aardse gestalte van de Kerk heus niet het in alles geslaagde voorbeeld. Er is geen reden om uit de hoogte te doen. Maar ervaring hebben we wel. En daarbij: die gemeenschap, de communio, willen en kunnen we als christenen niet als louter middel zien. Die gemeenschap is in feite het doel. Want als we kijken naar onze toekomst, naar wat ons van Godswege beloofd is en waarin onze voltooiing ligt, dan is dat gemeenschap. Vreugdevolle gemeenschap met God en met elkaar. De kerk is geroepen daarvan uitnodigend teken en werkzaam instrument te zijn. Midden in de wereld, gewoon tussen de mensen.

4.

Dit brengt ons wel tot een spanningsvol punt, wat evenmin los kan worden gezien van het Tweede Vaticaans Concilie. Het idee van de societas perfecta werd losgelaten. De Kerk wilde niet meer over zichzelf denken in termen van zichzelf genoeg. Nadrukkelijk werd er voortaan inclusief gedacht in plaats van exclusief. Heel duidelijk is, dat de gelovigen als gedoopten deel zijn van de samenleving. Niet voor niets werd gezegd dat veruit de meeste gedoopten geroepen zijn om in de samenleving en dat wil ook zeggen in het publieke domein, christen te zijn en zo het evangelie een concrete en uitnodigende gestalte te geven. Misschien wel zo, dat meer mensen de persoon van Christus en de gemeenschap van de kerk als van belang voor hun eigen leven ontdekken.

Maar dit is spanningsvol, want andersom is ook waar dat de gelovigen de in het publieke domein dominante waarden en normen meenemen in de kerkgemeenschap. Zeker katholieken hebben, zo leert sociologisch onderzoek, de neiging daar zeer gevoelig voor te zijn. Dat levert een geweldige spanning op tussen degenen in de kerk die zich de leer en moraal van de kerk willen eigen maken en degenen die liever zien dat de kerk zich aanpast aan de ook onder veel Nederlandse katholieken aangehangen dominante gedachten in het publieke domein. Uiteraard zijn er nog allerlei tussenposities te herkennen. Vanuit een kerkelijk-bestuurlijk perspectief zullen we daar ook mee aan de slag moeten. En in die zin zullen we misschien eens moeten spreken over welke betekenis het publieke domein heeft voor de kerk. Niet om te zuurpruimen. Lang niet alles is negatief. De brede samenleving heeft de kerk veel te bieden. De common ground – de gemene deler - is volgens mij in zo’n gesprek het verlangen naar menselijkheid. Want of we nu vanuit het evangelie en de daaraan verbonden kerkleer vertrekken, dus vanuit het belang van gemeenschap, of vanuit het zoveel mogelijk op zichzelf staande individu, zoals het huidige dominante denken in het publieke domein ons voorhoudt: het verlangen menselijk, humaan, te zijn delen we allemaal en is volgens mij bij allen heel sterk. Daar kunnen en moeten we elkaar de hand schudden. Omwille van de kerk, maar zeker ook omwille van de samenleving.

Dank voor uw aandacht.